Wanneer petroleumbelangen meer
wegen dan mens en dier
Van
de redactie buitenland
De olieramp
tengevolge van de schipbreuk van de Erika blijft maar
groeien. De kust is over een strook van 400 kilometer
vervuild met een dikke brij van erg plakkende
stookolie die alle vormen van leven verstikt: 80
procent van de algen, schaaldieren en vissen is dood.
Bij de Amoco Cadiz was de stookolie veel dunner, dat
was minder erg.
Directeur
van Greenpeace-Frankrijk: "TotalFina koos bewust
voor een vlottende vuilbak". De rederijen die
onder goedkope vlag varen, breken de sociale en de
ecologisch beschermende maatregelen van het transport
over zee af. Iedereen is het erover eens om dat te
doen. In de eerste plaats de bevrachters, die
daardoor hun kosten 30 procent lager kunnen brengen
dan bij de klassieke reders. Ten tweede zijn er de
petroleumfirma's die hun vervoerskosten drukken. En
ten slotte zijn er de verzekeringsmaatschappijen, die
de verzekerden dwingen om hogere premies te betalen.
Na de catastrofe met de Amoco
Cadiz in 1979 zijn er bepaalde maatregelen getroffen,
zeker in West-Europa en de Verenigde Staten. Maar wat
niet veranderd is, is de staat van de schepen.
Integendeel, de petroleumtankers worden steeds ouder
en ze varen steeds vaker onder een goedkope vlag. Dat
is ook het geval met de Erika, dat de Maltese vlag
zwaaide.
De Erika was 25 jaar oud.
Normaal wordt een dergelijk schip na 20 jaar als
versleten beschouwd. Tankers moeten sinds 1994
verplicht uitgerust zijn met een dubbelwandige romp,
een systeem dat allang bestaat en dat massaal
olieverlies op zee voorkomt. Maar het is
winstgevender om Erika's te blijven huren en
tegelijkertijd de scheepswerven, de één na de
ander, te sluiten. Het is geen toeval dat TotalFina
in 1998 een nettowinst boekte van ruim 30 miljard
gulden. En dat een van zijn grootste aandeelhouders
Albert Frère is, met zijn persoonlijk fortuin van
4,4 miljard gulden één van de rijkste mensen van
België.