Door Rinze Visser
Anti-parlementarisme en resultaatgerichte politiek. Het is op zich begrijpelijk als er in communistische partijen stemmen opgaan die, uit angst voor opportunisme en reformisme, uit vrees voor burgerlijke beïnvloeding
van de partij, het optreden van hun vertegenwoordigers in de burgerlijk-parlementaire organen louter willen zien als het gebruiken van die organen als een tribune waarvan af de onvermijdelijke val van het kapitalisme en de noodzaak van de socialistische revolutie aan de orde wordt gesteld.
Dat is te begrijpen omdat het werken in die organen, het hebben van communistische volksvertegenwoordigers in een kapitalistische maatschappij, elke dag een zodanig groot gevaar oplevert meegesleept te worden in de burgerlijk-kapitalistische regels, constituties, gebruiken, enzovoort, dat - ondanks de beste bedoelingen - het zicht verloren dreigt te gaan op het wezen van het klassenkarakter van de maatschappij en op de bestaansvoorwaarden van de communistische partij.
Als marxistisch-leninistische praktische politiek betekent: het voortdurend laveren tussen reformisme en links-radicalisme (en dat betekent het!), dan is er wellicht niet een positie van communisten te bedenken (waarschijnlijk op die in de vakbonden na) waarin het marxistisch-leninistisch gehalte van de betreffende communisten zó op de proef wordt gesteld.
Bijvoorbeeld, het vertegenwoordigd zijn in een gemeenteraad levert zeker elke dag het gevaar op los van de partij-organisatie te raken. De partij-organisatie die echter altijd primair staat en waar het raadslid slechts een onderdeel van is.
Is dat in de praktijk niet het geval dan vervalt men al snel in een situatie waarin er nog slechts oog is voor het bereiken van compromissen, voor het bereiken van kleine verbeteringen en voor slechts geringe beperkingen van verslechteringen. Tegelijkertijd staat dit laatste - als de juiste tactiek wordt gevolgd - in nauwe relatie tot het in het openbaar aan de kaak stellen van de verderfelijkheid van de kapitalistische politiek, het verdedigen van de communistische principes tegen de burgerlijke aanvallen daarop. Het verkondigen van de noodzaak van het socialisme moet samengaan met het in de gemeenteraad trachten te bereiken van ook maar het kleinste resultaat. Er is absoluut geen tegenstelling tussen resultaatgerichtheid op de lange en de korte termijn!
De partij-organisatie - waar de communistische volksvertegenwoordiger (de vertegenwoordiger van de arbeidersklasse!) onderdeel van is - heeft de communistische plicht de hele bevolking duidelijk te maken waarom het de communisten in de gemeenteraad zoveel moeite kost om slechts het geringste resultaat te bereiken en waarom dat zelfs dikwijls niet lukt. De oorzaken daarvan moeten voor het voetlicht komen, waarbij andere ter plaatse opererende partijen en plaatselijke elites niet gespaard mogen worden! En daarbij zoveel als maar mogelijk is in de openbaarheid de communistische argumenten naar voren brengen!
Zij die zozeer de nadruk leggen op het benutten van een raadszetel als volkstribune, hebben in zoverre gelijk als zij óók bedoelen dat het de plaatselijke partij-organisatie een nog grotere mogelijkheid geeft om met communistische standpunten onder de bevolking te werken. En, als zij ook bedoelen dat daarnaast ook geknokt moet worden voor het kleinste resultaat, in het belang van de arbeidersbevolking en anderen die de negatieve gevolgen van de kapitalistische politiek ondervinden en dat dit knokken in het openbaar de juistheid van die communistische standpunten bevestigt, dan hebben zij nog meer gelijk.
Maar als bedoeld wordt dat het enige wat een communistische raadsfractie nog te doen staat is om het kapitalisme aan te klagen, met als enige argument dat er aan het kapitalisme toch niets te verbeteren is - omdat elk knokken voor een klein resultaat niets dan reformisme is -, dan heeft men het mis.
Want waarom zou dit argument dan alleen voor een raadslid gelden en niet voor communistische politiek in het algemeen? Het consequent doordenken van een dergelijk standpunt zou zelfs fatale gevolgen kunnen hebben voor het optreden van communisten in de vakbonden, waar het heden ten dage bijna altijd gaat om compromissen en om het bereiken of niet bereiken van 'kleine' resultaten. Zó zou er niet een communistische vakbondspolitiek mogelijk zijn, of het zou een zeer sektarische politiek moeten zijn...
Communistische, marxistisch-leninistische politiek is ook: het voor het voetlicht brengen van alle argumenten, van vriend en vijand, (want in die strijd wordt ook de vijand gedwongen zijn ware aard te onthullen!), de arbeidersbevolking bekendmaken met óók deze ervaringen, het inzicht in de klassenverhoudingen bij de arbeidersklasse te vergroten. Het slechts willen verkondigen van de communistische 'boodschap' en het daarmee bewust verwaarlozen of afwijzen van de strijd voor kleine verbeteringen of tegen verslechteringen - omdat het kapitalisme toch niet te veranderen is - is een karikatuur van communistische politiek en van een elitair gehalte die zich bóven de gewone mensen plaatst en de arbeidersklasse nog slechts het volgende te zeggen heeft: als u niet massaal in opstand komt, dan kunnen wij niets voor u doen...
Uiteraard is ook in de praktijk al voldoende bewezen dat het hebben van posities in gemeenteraden, in vakbonden en ook in andere maatschappelijke bewegingen, als deze op zichzelf staan, los van een klassenbewuste partijpolitiek staan, niet een bijdrage levert aan het vergroten van de strijdbaarheid van de communistische partij en dus ook niet aan die van de arbeidersklasse. Dat doet het pas dan als deze posities het resultaat zijn van een juiste, actieve communistische politiek en de partijgenoten in die posities in hun optreden geleid en gesteund worden door de communistische partij!
Het, vanuit een onjuist anti-parlementaristisch en niet vrij van anarchisme zijnde gevoel, opdragen aan communistische vertegenwoordigers in parlementaire organen om slechts 'hogere' communistische en dan wel retorische politiek te bedrijven, gaat voorbij aan het feit dat communisten, waar ze ook werken, waar ze ook door het gegeven vertrouwen van de arbeidersbevolking ingezet zijn, daadwerkelijk op moeten komen voor de arbeidersklasse, ook als het om de 'kleine' zaken gaat.
Een dergelijk standpunt in de praktijk uitgevoerd, behoedt dan wel de communist voor elke besmetting met het virus van het verderfelijke reformisme, houdt de communist zeer zeker 'zuiver', maar zo een communist echter zal elke vanuit communistisch oogpunt onjuiste opmerking van een arbeider beantwoorden met een politiek referaat waar geen reformistische speld tussen te krijgen is.
De leer van de klassenstrijd, van het dialectisch en historisch materialisme, maakt men zich eigen, niet om op scholastische wijze, te pas en te onpas, uit te dragen, maar om deze in de praktische politiek te gebruiken om de anti-kapitalistische strijd op te voeren en om deze naar een hoger plan te brengen: de strijd voor het socialisme!