Karl Marx - Bekend en onbekend - 21b

Of men nu voor of tegen Marx' ideeën pleit, in veel populair-wetenschappelijke literatuur wordt zijn naam wel een keer genoemd. Marx zelf lezen, gebeurt echter niet zoveel. De artikelen "Karl Marx, Bekend en onbekend" beogen een bredere kennis van zijn werk en van samenhangende ideeën van Engels, Lenin en anderen.

Loon, prijs en winst (2)

In de geschiedenis van de grote ontdekking, de meerwaardetheorie, betekent "Loon, prijs en winst" een belangrijke fase, een eerste aanzet tot openbare discussie over zijn theorie, direct gekoppeld aan het strijdperspectief van dat moment.

De achtergrond is een discussie in de Algemene Raad van de (Eerste) Internationale. Hierin heeft in 1865 John Weston het discussiepunt ingebracht of loonstrijd in sommige gevallen schadelijk kan zijn voor de arbeidersklasse. Weston vraagt zich ten eerste af of door hogere lonen de sociale en materiële positie van de arbeidersklasse wel werkelijk kan worden verbeterd. (4) Daarnaast stelt hij de vraag of door hogere lonen geen schadelijke uitwerking ontstaat in andere industrietakken. Marx' inzet bij zijn antwoord op de vragen heeft een verdergaande strekking dan de directe strijd, die gezien de bestaande nood op zich al wezenlijk is. Hij draagt een maatschappelijke verantwoordelijkheid uit door aan te tonen dat ook op termijn voor de economie hogere looneisen in principe niet schadelijk zijn. "In principe" betekent hier geen afzwakking. Andere economische effecten, die ongeveer gelijktijdig optreden, kunnen een schadelijk effect veroorzaken, de loonsverhoging op zichzelf niet.

"Loon, prijs en winst" lijkt wat op "Das Kapital" in een notedop. Net als daar begint Marx in zijn voordracht in de Internationale enkele algemene bepalingen te ontwikkelen, die hij nodig heeft om de door Weston geuite twijfel op te heffen. Net als veel kapitalisten zet Weston veranderingen naast vermeende onveranderlijke grootheden. (5) Als het loon hoger wordt en de nationale productie onveranderlijk is, lijkt het alsof de hogere lonen ten koste gaan van de productie, bv. door afnemende investeringsmogelijkheden. Maar dat is nooit zo, betoogt Marx. Hij laat daarom eerst zijn dialectische denkwijze zien: juist door veranderingen op één plaats (t.a.v. één factor) zal er veel meer gaan veranderen, zal het geheel van productievoorwaarden en productieverhoudingen in beweging komen. Dus moeten er veel meer verbanden worden onderzocht, dan Weston veronderstelt, om een antwoord op zijn vragen te krijgen.

Marx' dialectische denkwijze houdt in dat de arbeidersklasse actie moet voeren, méé moet gaan en voorop moet lopen in de ontwikkeling. Juist om die reden zijn adequate visies nodig, omdat de eigen inzet deel uitmaakt van de toekomstige ontwikkeling en daaraan doelgericht kan bijdragen. Dit samengaan van analyse en doelbewust toekomstgericht handelen laat Marx zien aan dit voorbeeld van loonstrijd. Wat gebeurt er als de lonen omhoog gaan, wie speelt erop in en wie speelt verder mee? Wat zijn de consequenties op korte en langere termijn? Wat dan de conclusies ten aanzien van de actie van nu?

Marx betoogt dat de kapitalist de prijzen van de waar niet zomaar verhoogt, want - kortweg gezegd - zal hij zijn producten ook kwijt moeten in sectoren waar de lonen niet direct omhoog zijn gegaan en moet hij ook daar afzet realiseren. Dat raakt aan Westons eerste vraag. Loonsverhoging zal doorgaans wel degelijk een verbetering betekenen voor de arbeiders die deze afdwingen, ook al roepen ondernemers dat ze dan ook evenzeer de prijzen zullen verhogen. Ze roepen iets dat ze wel willen, maar niet zonder meer kunnen. Dit, omdat er meer actoren in het spel zijn en diverse economische wetmatigheden meespelen. Die moeten de arbeiders leren te doorgronden om hun positie te versterken. Marx geeft hierbij volledig rekenschap van de feiten. Aan de hand van cijfers laat hij zien dat in sommige gevallen - door het optreden van meerdere factoren - soms loonstijgingen gepaard gingen met grote prijsdalingen. Van 1849-1859 stegen de lonen van de Britse landarbeiders zo'n 40%, terwijl de tarweprijs tegelijk 16% daalde, wat te maken heeft met de ontwikkeling van de markteconomie en de invoer van granen. (6) Deze cijfers geven óók een antwoord op Westons vraag. Niet dat altijd de prijzen zullen dalen bij loonstijgingen, maar het omgekeerde is op zich geen wetmatigheid.

Noten

4. MEW, deel 31, Brief van Marx aan Engels, 20 mei 1865, p. 122. In de uitgave van de Ned. Vert. van Loon, prijs en winst, zie pp. 5 (voorwoord uitgever) en 11.
5. Zie MEW deel 16, p. 104. Ned. Vert. p. 16.
6. Zie MEW deel 16, pp. 112-113. Ned. Vert. pp. 27-28.