Karl Marx - Bekend en onbekend - 21

Of men nu voor of tegen Marx' ideeën pleit, in veel populair-wetenschappelijke literatuur wordt zijn naam wel een keer genoemd. Marx zelf lezen, gebeurt echter niet zoveel. De artikelen "Karl Marx, Bekend en onbekend" beogen een bredere kennis van zijn werk en van samenhangende ideeën van Engels, Lenin en anderen.

Loon, prijs en winst (3)

Zo ontrafelt Marx de eerste vraag van Weston in vele van haar samenhangende momenten. Daarbij komt hij onvermijdelijk te spreken over de meerwaardeleer. De waarde van de waren en de hoogte van de lonen zijn geen vaste grootheden. In een strijdverhouding, op basis van klassenstrijd worden meerwaarde en winst bepaald, waarbij de realisatie van de winst afhankelijk is van de maatschappelijke waarde van het product. Deze wordt historisch en via de markt bepaald, niet volgens de vrije wil van de ondernemer of handelaar. Loon, prijs en winst zijn historische en politieke grootheden, bestaan in een voortdurend veranderende verhouding.

Centraal hierin is nu de inzet van de arbeidskracht. De maatschappelijke waarde van de arbeid geldt als algemene waardemeter. Anders gezegd bepaalt de waarde van de arbeid de waarde van de waren.(7) Dit is niet zomaar een vaste waarde van de arbeid, maar de waarde gebaseerd op de arbeidskracht die maatschappelijk nodig is om onder gegeven historische omstandigheden een bepaald product te produceren, dat op de markt verhandeld kan worden. Die waarde van de arbeidskracht is op haar beurt afhankelijk van de kosten die nodig zijn voor de arbeidskracht om zichzelf te reproduceren, afhankelijk van het historisch niveau van dat moment. Net als in "Das Kapital" presenteert Marx de waarde van de arbeid als dé waardemeter.

Marx voegt eraan toe dat de "arbeidslonen hun grens (zullen) vinden in de waarden van de producten, maar de waarden van hun producten zullen niet begrensd worden door de lonen."(8) Een ondernemer zal de arbeider nooit meer loon (kunnen) geven - behoudens uitzonderlijke gevallen voor een bepaalde termijn - dan de waarde van het product minus noodzakelijke aftrekposten. Dus is er een objectieve grens. Tegelijk begrenst het feitelijk verkregen loon zeker niet de maatschappelijke waarde van het product. Dus is het mogelijk dat de arbeider vergeleken met de geleverde arbeidskracht en de gerealiseerde waarde van het product een "veel te laag" loon krijgt.

Daarmee komt een deel van het antwoord op de tweede vraag van Weston in beeld. Vaak zal naar verhouding de meerwaarde hoog zijn en de lonen laag, en zal van een loonsverhoging geenszins een schadelijke werking uitgaan. Mocht de zojuist genoemde grens in het geding komen dan zal de strijd des te harder zijn en een loonsverhoging moeilijker. Maar dan nog zijn uitzonderlijke gevallen mogelijk. Eigenlijk niet eens zo uitzonderlijk, want de ondernemer zal bijvoorbeeld op korte termijn proberen de voor zijn product noodzakelijke arbeidskracht te verminderen, bijvoorbeeld door te investeren in minder arbeidsintensieve machines. De loonstrijd brengt dan weer een reeks van mechanismen in beweging, geenszins schadelijk voor de industrie in het algemeen.

De eerste én tweede vraag in de discussie in de Internationale worden door Marx zo beantwoord vanuit de inhoudelijke kennis van de kapitalistische productie en economie. De weergave is hier uiteraard te summier om Marx' rijkdom aan argumenten recht te doen, want "Loon, prijs en winst" is op zich al knap door de zeer bondige vorm.

Loonstrijd heeft dus binnen concrete verhoudingen zin om de sociale en materiële positie van de arbeiders te verbeteren en is niet (direct) schadelijk voor andere industrietakken. Soms kan loonsverhoging juist positief werken voor andere industrietakken.

Marx vat deze conclusies aan het slot van zijn betoog nog algemener samen, veel scherper politiek verwoord.(9) Hij zegt dat een algemene stijging van het loonpeil wel de winstvoet kan laten dalen, maar daarmee nog niet de prijzen hoeven te veranderen. Dus heeft strijd hiervoor voor de arbeiders nut. Bovendien heeft de kapitalistische productie als algemene tendens steeds het loonpeil te willen verlagen. Dus heeft de strijd des te meer nut. Ten derde, meent Marx, zijn vakbewegingen de "verzamelpunten van het verzet tegen de gewelddaden van het kapitaal." Daartoe moeten de bonden oordeelkundiger worden dan ze nu zijn, en vooral hun strijd verder doorzetten dan de directe strijd alleen. De gezamenlijke vakverenigingen moeten het loonsysteem afschaffen.

In andere woorden, zegt Marx: "In plaats van het conservatieve motto: "Een rechtvaardig dagloon voor een rechtvaardig dagwerk!" dient (de arbeidersklasse) op haar vaandel de revolutionaire leuze te schrijven: "Afschaffing van het loonsysteem!".(10)

Noten

7. Zie MEW deel 16, pp. 120-121. Ned. Vert. p. 38.
8. Zie MEW deel 16, p. 124. Ned. Vert. p. 43.
9. Zie MEW deel 16, p. 152. Ned. Vert. p. 80.
10. Zie MEW deel 16, p. 152. Ned. Vert. p. 80.