Dat verandert in 1992 met de Top van Edinburgh. Die leidt in 1993 tot de publicatie van een Witboek. Europees commissaris Jacques Delors schrijft in de inleiding:"De reden van dit Witboek kan samengevat worden in één woord: de werkloosheid." (1) Het boek stelt een plan voor om vijftien miljoen banen te creëren door een actief overheidsbeleid. (2) De overheid zou grote infrastructuurwerken moeten financieren die voor meer werkgelegenheid zouden zorgen.
De Commissie haalde haar kennis uit de rapporten van een zeer invloedrijke patronale organisatie: de Europese Ronde Tafel van Industriëlen (ERT). Daarin zitten haast vijftig topfiguren van de grootste Europese multinationals. In 1986 brengt de ERT het document 'Werk aanbieden aan Europa' uit. Drie jaar later gevolgd door 'Europees werkgelegenheidsbeleid'.
In beide documenten staan methodes om de 'lasten' van de ondernemingen te verminderen opdat ze meer winsten maken en ze hun concurrentiepositie kunnen verbeteren. Deze essentie wordt onder de noemer werkgelegenheid weggemoffeld: het zou gaan om meer banen.
Het Witboek neemt die redenering over en roept om opleidingen, verlaging van de loonkosten, flexibiliteit, promotie van de informatietechnologie... Het plan voor het scheppen van vijftien miljoen banen wordt nooit uitgevoerd: de voorgestelde infrastructuurwerken zijn veel te duur.
In eenzelfde beweging richt de Top van Essen ook de Consultatieve Groep over de Concurrentie op (CGC). Een nieuw initiatief van de Europese Ronde Tafel. Bedoeling is mensen samen te brengen uit de zakenwereld (de Ronde Tafel onder meer), de universiteiten en de vakbonden. De groep brengt rapporten uit en populariseert zo de begrippen concurrentie, bedrijfscultuur, opleidingen in dienst van de ondernemingen, flexibiliteit, loonkostenverlaging, werkwilligheid.
Ook de aanwezige vakbondsverantwoordelijken ondertekenen de rapporten.
In november van 1997 ontmoeten de Europese leiders elkaar in Luxemburg voor een top die helemaal rond werkgelegenheid draait. Daar worden vier pijlers vastgelegd die ook vandaag nog de basis van het Europese werkgelegenheidsbeleid vormen: 1. de inzetbaarheid; 2. de ondernemersgeest; 3. de aanpasbaarheid; 4. gelijke kansen.
De inzetbaarheid is de mate waarin een werknemer zich met zijn kwalificaties als troef kan doen aannemen door een werkgever. De ondernemersgeest heeft te maken met stimulansen om bedrijven uit de grond te stampen, met name binnen de sector van de nieuwe technologieën. De aanpasbaarheid staat voor de massale invoering van onmogelijke werkwisselingen (nacht, weekend, gesplitste shifts), van onzekere banen (tijdelijke en deeltijds) en van erg stressverhogende productiemethodes. Gelijkheid van kansen slaat op het verminderen van de verschillen tussen mannen en vrouwen. Dat werd vertaald in de veralgemenisering van het nachtwerk voor vrouwen en in het optrekken van de pensioenleeftijd tot 65 jaar.
Tijdens de Top van Lissabon tenslotte zeiden de Europese leiders dat de werkgelegenheidspolitiek moest passen in de uitdaging om de Verenigde Staten in te halen op het vlak van internet en de nieuwe technologieën. De Europese Commissie besliste tegelijk de politiek-economische beleidslijnen nauwer te coördineren. In het kader daarvan worden passende werkgelegenheidsstrategieën vastgelegd. Die doelstellingen worden per land vertaald in een actieprogramma. De Commissie controleert de uitvoering ervan. De landen voeren de oriëntaties uit, de Commissie kijkt over hun schouder mee.
Ten tweede is het werkgelegenheidsbeleid ondergeschikt aan de ondernemersbelangen. Werkgelegenheid is dus slechts een dekmantel. Niet de rechten van de werkers vormen het cement, maar de winsthonger van de multinationals.
Ten derde, en zeer concreet, de Europese Ronde Tafel is de motor achter deze strategie. Die heeft op een beslissende wijze alle oriëntaties van de Commissie beïnvloed.
Ten vierde kunnen we niet van een sociaal Europa spreken. Van 1991 tot 1999 werden in de vijftien lidstaten van de Unie 2,5 miljoen bijkomende banen gecreëerd. Maar dat is de som van 6,4 miljoen tijdelijke baantjes min het schrappen van 3,9 miljoen voltijdbanen. (5) Het aandeel van de ploegenarbeid in de werkgelegenheid is gestegen van 9,7 procent in 1992 naar 11,7 in 1999. In dezelfde periode ging het avondwerk van 10,2 procent naar 17,2 procent, het nachtwerk van 5,1 naar 7 procent, het zondagwerk van 10,7 naar 11,9 procent. (6) Een sociale vooruitgang?
Noten: