Marx omschreef de klassenloze communistische samenleving als een periode van hoge intellectuele en morele ontwikkeling van de mens, met een fenomenale groei van de productieve krachten. Ieder zal werken volgens zijn mogelijkheden en van de maatschappij ontvangen wat hij nodig heeft. Het onderscheid tussen intellectuele arbeid en handenarbeid zal verdwenen zijn, net als het onderscheid tussen stad en platteland. Om die fase van communisme te bereiken is volgens Marx een zeer lang historisch overgangsproces nodig.
Dat is de periode van overgang die Marx socialisme noemt, met een socialistische democratie voor de overdonderende meerderheid van de bevolking en een dictatuur tegen de omvergeworpen uitbuiters, in die zin dat het hen onmogelijk gemaakt wordt hun verloren rijkdom en macht te heroveren. De voorbije eeuw is gekenmerkt door de algemene repetitie van die overgangsfase.
De inspanningen om een 'andere wereld' dan het kapitalisme te realiseren, een wereld met inspraak, democratie, arbeid en ontwikkeling voor iedereen, zullen dan ook een scherpere strijd, dynamiek en ervaring vragen. Precies daarom is het absurd schoon schip te maken met de ervaringen van strijd en socialisme uit het verleden. De arbeidersklasse is de 20ste eeuw binnengestapt met de ervaring van de Commune van Parijs uit 1871 op zak: "Er is geen nieuwe maatschappij mogelijk zonder de omverwerping en vernietiging van de oude staatsmacht. Er is geen nieuwe samenleving mogelijk zonder een nieuwe staatsmacht."
Vandaag kunnen wij de 21ste eeuw niet ingaan zonder een balans van de eerste poging om een maatschappij op te richten bevrijd van de dictatuur van het kapitaal. In de eerste helft van de 20ste eeuw hebben revolutionairen in de hele wereld overwinningen behaald door zich te steunen op het wetenschappelijk socialisme. Op een derde van de aardbol werd aan een socialistische maatschappij getimmerd. In de tweede helft van de voorbije eeuw werden wezenlijke ervaringen en socialistische principes overboord gegooid, en werd de druk opgevoerd om het marxisme te 'herzien', dat wil zeggen van haar essentie te ontdoen (het revisionisme). Die negatieve ervaring heeft tot bittere nederlagen geleid.
Eén van de belangrijkste opgaven voor de communisten na de Oktoberrevolutie in Rusland (1917) was alle voorwaarden te scheppen om de inspraak, het debat en de democratie zo groot mogelijk te maken. "Iedere keukenmeid moet de staat leren besturen", zei Lenin. Maar driekwart van de bevolking kon niet lezen en schrijven. De communisten hebben onmiddellijk een grootscheepse alfabetiseringscampagne op touw gezet, en de onderwijsplicht en vooral het onderwijsrecht ingevoerd. Twintig jaar later was het analfabetisme gezakt tot 10 procent van de bevolking, en nog eens twintig jaar verder tot 1,5 procent.
Vrouwen kregen dezelfde rechten en mogelijkheden. Dertig jaar later telden de Sovjets 456.000 verkozen vrouwelijke afgevaardigden. Op de hoogste posten van onderzoek en industrie werkten 141.000 vrouwelijke ingenieurs aan de opbouw van het socialisme.
Het gezondheidssysteem werd helemaal omgegooid in het land dat het hoogste sterftecijfer van Europa kende. De Sovjetmacht richtte een Nationale Gezondheidsdienst op en de gezondheidszorg werd vanaf 1930 voor de hele bevolking gratis. De nadruk lag op preventieve, curatieve geneeskunde en gezonde werkomstandigheden.
Arbeiders en arbeidsters konden volop deelnemen aan hun raden, de sovjets die de basis van de staatsmacht vormden. In de raden zaten afgevaardigden van fabrieken en bedrijven per regio bijeen. Het waren representatieve organen van de vroegere uitgebuitenen. Ze creëerden een nieuw juridisch apparaat met verkozen en afzetbare arbeiders- en boerenrechters, ze bouwden mee aan het Rode Leger. De raden waren een initiatief van de communisten en weerspiegelden de verschillende politieke en ideologische stromingen onder het volk.
Vanuit de gloeilampenfabriek in Moskou groeide in 1932 de zogeheten peterschapsbeweging: 40.000 arbeiders namen het peterschap op zich van de staatsinstellingen. In het geval van de lampenfabriek van Moskou ging het om het ministerie van Financiën. De beweging dijde uit over het hele land. Vanuit Leningrad groeide dan weer de beweging van socialistische dubbelarbeiders die naast hun gewone job een taak in de staatsadministratie opnamen. De socialistische opbouw was geen spontaan proces, maar werd in goede banen geleid door de communistische partij.
De nieuwe en reële arbeidersmacht was alleen mogelijk door van de grond, de fabrieken en de machines, collectief bezit te maken. Het privé-eigendom van die productiemiddelen en de privé-toeëigening van de geproduceerde goederen werd buiten de wet gesteld. Net zoals er ook geen patenten of brevetten meer op uitvindingen werden geduld.
"Het socialisme, dat is de macht van de Sovjets en de elektrificatie van het land", stelde Lenin. De elektrificatie maakte de ontwikkeling van nieuwe productiemiddelen mogelijk. De socialistische industrialisatie die de basis vormt voor materieel en cultureel welzijn en een echte culturele revolutie mogelijk maakt, lukte omdat de Sovjet-Unie het volk mobiliseerde. Het Britse, Franse en Noord-Amerikaanse kapitalisme zoog rijkdom en bloed uit het zuidelijk halfrond. Zonder deze brandstof zou het geen bloei gekend hebben. Maar de communisten realiseerden een economische boom die zijn gelijke niet kende in de geschiedenis, louter en alleen op eigen kracht.
De 'andere wereld' werd een materiële en zichtbare kracht, een effectieve realisatie die heel snel uitstraling kreeg over de hele planeet. Hongaarse, Duitse, Chinese, Albanese, Vietnamese, Koreaanse, Cubaanse en zovele andere revolutionairen hebben er hun inspiratie uit geput om in hun land het socialisme vorm te geven.
Vanaf het prille begin heeft het socialisme zich moeten wapenen tegen interventie en subversie aan de ene kant, en tegen carrièrisme, bureaucratie en verkalking aan de andere kant. "Daarvoor bestond slechts één remedie", stelde Lenin: "Het besef dat de klassenstrijd ook onder het socialisme verdergaat, en dat de arbeiders gemobiliseerd moeten blijven om controle uit te oefenen op de staat."
In de eerste helft van de vorige eeuw hebben de communisten verscheidene massabewegingen opgezet tegen de bureaucratie en zijn ze waakzaam gebleven tegen ondermijning. Na de val van het fascisme, in de euforie van de overwinning, waarschuwden mensen binnen de leiding van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie opnieuw: "Waar de controle van het volk op de activiteiten van de organisaties is verzwakt, verschijnen bureaucratie en verrotting." In 1953 vroeg Malenkov maatregelen om kaders die zich verrijkten of die versteend waren af te zetten. Precies die groep werd later in bescherming genomen door Chroestsjov die beweerde dat "de klassenstrijd onder het socialisme afgelopen is" en dat het mogelijk is op gelijke voet met het imperialisme samen te leven.
Vandaag blijkt dat zo het volk gedemobiliseerd werd en de arbeidersraden (sovjets) hun essentie verloren. De Communistische Partij vervreemdde steeds meer van het volk. De arbeiders en boeren werden niet langer actief betrokken bij de staatsmacht en bij de controle op de staatsmacht, omdat volgens Chroestsjov een kapitalistisch herstel onmogelijk was geworden.
De socialistische democratie hield op arbeidersdemocratie te zijn op het ogenblik dat ze ophield dictatuur te zijn tegen de oude kapitalisten, de buitenlandse interventionisten en de nieuwe carrièristen en dieven. Die lagen hebben zich 35 jaar lang ongestoord ontwikkeld in de schoot van een verziekt socialisme, tot ze met de steun van alle buitenlandse kapitaalgroepen in 1989 openlijk de macht naar zich toetrokken. Sindsdien heeft geen enkel werkend mens het beter. Niet de inwoners van de voormalige socialistische landen, niet de boeren in de derde wereld, zelfs niet de werkende mensen in de rijke landen. Zolang het socialisme in Europa bestond, met gratis gezondheidszorg, onderwijs, openbaar vervoer en met volledige tewerkstelling, moesten de kapitalisten in het Westen concessies doen aan de arbeidersbeweging. Maar sinds de val van de Muur maken vaste banen plaats voor interim- en deeltijdwerk, goedbetaalde banen worden vervangen door hamburgerjobs. De stress op het werk neemt toe. De vakbondsmacht brokkelt af. Decentralisaties en herstructureringen volgen elkaar op. Niemand is nog zeker van zijn job. Het aandeel van de lonen in de globale rijkdom daalt voortdurend. Ruim honderd jaar na de dood van Karl Marx toont het kapitalisme dat deze grote revolutionair gelijk had toen hij in 1865 zei: "De algemene tendens van het kapitalisme is niet het gemiddelde niveau van de lonen op te trekken maar het te verlagen en de waarde van de arbeid naar zijn laagst mogelijke grens te duwen."
De nieuwe internationale generatie antikapitalisten zal het socialisme in de 21ste eeuw natuurlijk een andere vorm geven dan in de Sovjet-Unie, aangepast aan de nieuwe situatie. Ze zullen daar ongetwijfeld in slagen, als ze zich alle positieve en negatieve ervaringen uit de socialistische experimenten eigen maken.