Deze pogingen tot ontkrachting zijn al zo oud als de vakbeweging zelf en kregen hun theoretische grondslag aan het eind van de 19de eeuw met de reformismetheorie van Eduard Bernstein, waarmee tweespalt werd gezaaid in de arbeidersbeweging. De arbeidersbeweging, aldus deze theorie, zou niet naar de politieke macht moeten streven om op die manier het economische systeem in het voordeel van de onderdrukte mensheid te veranderen, maar zich beperken tot verbeteringen binnen het bestaande sociaal-economische systeem. Op die manier zou het socialisme via een geleidelijke overgang mogelijk zijn, dus zonder revolutionaire strijd. Geleidelijke overgangen hebben tot nu toe niet kunnen plaatsvinden, naar de ervaring heeft uitgewezen. Op het waarom kunnen we niet verder ingaan binnen de ruimte van dit artikel.
Gebleken is wel, dat de beweging die de belangen van de werkende klassen hoort te verdedigen, in de loop van de laatste 100 jaar danig is verzwakt juist doordat deze reformistische benadering de overwegende is geweest. Uiteraard altijd flink gesteund door het kapitalistische establishment met zijn veelvoud aan partijen en tactieken. Geen wonder, want deze lijn in de vakbondsbeweging was immers - en is - koren op haar molen, aangezien zo de kapitalistische eigendomsverhoudingen gehandhaafd kunnen blijven, nog geholpen zelfs door wat eigenlijk hun tegenstander bij uitstek had moeten zijn: de arbeiders(vak)beweging.
Het boek behandelt de periode 1918-48 op een manier, die meer dan duidelijk maakt wat de huidige situatie is en hoe die ontstaan is. De laatste jaren wordt communisten binnen de vakbeweging verweten, dat ze in een vakbondsstrategie van slechts twee richtingen geloven: of revolutionair anti-kapitalistisch met socialistische koers, of behoudend reformistisch binnen het systeem blijven. Van hetzelfde wordt de KKE op politiek niveau beschuldigd en automatisch wordt de conclusie daaraan verbonden, dat communisten de eenheid van de arbeidersbeweging verbreken.
Jorgos Mavrikos laat in zijn boek duidelijk zien, dat er niets nieuws onder de zon is. Integendeel, die aantijgingen zijn al zo oud als de georganiseerde vakbondsbeweging zelf.
In een boeiend verslag kan de lezer volgen, hoe de Algemene Confederatie van Griekse Werkers (GSEE) vanaf haar oprichtingscongres in november 1918 al te kampen had met de confrontatie tussen de twee voornaamste richtingen: het reformistisch platform en de revolutionaire, op de klassenstrijd gerichte, kant waarbij de laatste de overhand had. Na dit congres probeerde de regering meteen al via haar organen in de vakbonden met dreiging en terrorisering te bereiken, wat zij niet had kunnen bereiken op het congres zelf: het neutraliseren van de revolutionaire richting in de vakbeweging.
Op het Tweede Congres in 1920 werden er voorstellen gedaan om hetzij de GSEE buiten de politieke partijen te houden, hetzij GSEE en Communistische Partij samen te laten smelten, hetzij een samenwerking tussen beide tot stand te brengen. Het laatste voorstel kon toen nog met grote meerderheid winnen. Op het Derde Congres (1926) escaleerde het anticommunisme als strategie van de regeringsvertegenwoordigers plus meelopers in de arbeidersvakbeweging. De eerste 'staatsgreep' in de vakbeweging was een feit. De communistische afgevaardigden waren veruit in de meerderheid. Toen besloot de regering tientallen van hen te laten arresteren, onder het voorwendsel van 'hoogverraad', 'verzet tegen de autoriteiten', 'rebellie' enz. Zij werden op een vrachtschip gevangen gehouden, op een afstand van vijf mijl van de haven van Piraeus, tot de verkiezingen voor het nieuwe GSEE-bestuur hadden plaatsgevonden.
Na het Derde Congres begonnen sociaal-democratische en conservatieve krachten onmiddellijk voorbereidingen te treffen om de GSEE te zuiveren van het 'klassenvuil'. Overal werden de antikapitalistische vakorganisaties geschrapt uit de Arbeiderscentrales, de Federaties, de Bonden en de GSEE zelf. Om een idee van de orde van grootte te geven: 300 organisaties met 75.000 leden in totaal werden geschrapt. Op de laatste dag van het Vierde Congres (1928) werden de nog overgebleven echt linkse afgevaardigden buiten de deur gehouden via een truc. Er was een speciaal toegangsbewijs nodig, dat de avond tevoren op initiatief van de regering uitgedeeld was aan alle sociaal-democratische en andere reformistische afgevaardigden. En zo was de Algemene Confederatie van Griekse Werkers eindelijk 'schoon', de 'decommunistisering' een feit. Over zuiveringen gesproken!
Jorgos Mavrikos vindt dat anderen het vervolg moeten schrijven. In zijn beknopte voorwoord zegt hij dat geschiedenis niet alleen maar verleden tijd kan zijn, maar tegelijkertijd het heden en de toekomst vormt en beinvloedt. Het doel van zijn boek is dus niet te bewijzen dat "wij oké zijn en gisteren onze klassentaak hebben vervuld", maar gebruik te maken van die kennis en die historische ervaring om zo beter en efficiënter in actie te komen om die taak te blijven vervullen.