Uiteraard is niemand erop tegen, dat ook Griekse kinderen goed (minstens) één tweede taal leren, liefst Engels, als de meest verbreide in onze tijd. Daar wringt de schoen dan ook niet. Het probleem zit veeleer in het woord 'officieel'. Een vreemde taal officieel maken in een land is duidelijk heel wat anders dan zo'n taal alleen maar onderwijzen. Uit wat er zoal loskwam in de media naar aanleiding van de uitspraak van de Griekse commissaris, bleek nogmaals dat er twee Griekenlanden zijn: een Griekenland, dat bereid is stukken van zijn identiteit in te leveren om echt mee te kunnen doen met de 'groten' in Europa en de wereld en een Griekenland, dat zich hiertegen verzet. Jammer, hoewel begrijpelijk, dat dit verzet in veel gevallen in nationalistische richting glijdt. Tegen de Engelstalige overspoeling wordt niet zelden een arrogant-nationalistische superioriteit van de Griekse taal in het strijdperk geworpen. Bewezen wordt weer op die manier, dat het ene uiterste het andere voedt en dat bij de bestaande machtsverhoudingen de middenweg moeilijk te bewandelen is.
De geschiedenis heeft aangetoond dat de heersende landen altijd met hun economische, politieke en militaire overheersing ook hun taal weten op te leggen. Het Oude Griekenland - toen een overheersende macht - was daar geen uitzondering op.
Het gaat natuurlijk om een langzaam, vaak onderhuids, proces dat van generatie op generatie knagend zijn werk doet. Knagend dus aan het hele psychisch-sociale, linguistisch-mentale 'pakket' van de bevolking van de ondergeschikte landen.
Dit proces is moeilijker, als het huidige ondergeschikte land een oude cultuur heeft met een taal, die een oude, geschreven ontwikkelde traditie kent. Dan heeft het verzet tegen anderstalige overspoelingen poten om op te staan en de weerstanden hebben een rijke voedingsbodem. Maar zelfs dan kan een langdurig ondermijnend proces tot geleidelijke verdwijning leiden.
Een tweede belangrijke factor is, dat de overheersende landen en/of culturen hun doel makkelijker kunnen bereiken, als de regeringen van de ondergeschikte landen gewillig meewerken. En de situatie is nog beter, als zulke regeringen niet via militaire staatsgrepen aan de macht zijn gekomen, maar verkozen zijn. Want dan gebeurt alles onder het motto 'democratie'. Waarom de bevolking bij de stembus bereid is mee te werken, is een ander verhaal, dat niet in dit artikel aan de orde is.
Bovendien speelt de sociale klasse, opleiding enz. een rol. In landen met 'grote' talen komt het ook voor, maar minder sterk en overwegend in de z.g. lagere sociale klassen. Klassenverschillen blijven in taalgebruik waarneembaar en ook nu, ondanks het vervlakkings- en verarmingsproces in taalexpressie (maar niet alleen), is er nog steeds een kleiner wordende elite, die zich wel taalkundig cultiveert. Toch - op gevaar af in een cliché te vervallen, maar ook clichés zijn soms waar - gaat de voortschrijdende technocratisering hand in hand (binnen het kader van het heersende sociaal-economische systeem) met een vervlakking (verarming) van de humane uitdrukkingsmiddelen en dit is zeker een algemeen verschijnsel. Vervlakking maakt mensen steeds minder kritisch, en dus steeds meer apathisch en steeds minder in staat zich onrecht bewust te maken, die te formuleren en zo goed beslagen ten ijs voor hun rechten op te komen. De aanval op de Griekse taal, flink geholpen door de Griekse yuppies en (nieuwrijke) arrivisten, komt o.a. tot uitdrukking in het steeds meer vervangen van Griekse woorden door Engelse. Deze woorden sluipen als het ware in het alledaagse taalgebruik van vooral jongeren, op gevaar af dat ze gaan overheersen. In sommige gevallen begint het al op Grenglish te lijken (Greek-English), zoals alreeds ironisch is aangestipt.
Dat de Engelse taal - en niet alleen de Engelse, maar vooral de Engelse - een enorme Griekse woordenschat heeft opgenomen (het medisch taalgebruik is vrijwel overwegend van Griekse komaf) betekent niet, dat er sprake is van een gelijke uitwisseling. De Oudgriekse en Romeinse beschavingen hebben een enorme erfenis afgezet in het Europese culturele en dus ook taalgebeuren. Ooit waren dit de leidende machten. De talen van de latere westerse groot geworden machten konden creatief een woordenschat uit bovengenoemde talen opnemen, wat hun taalconstructie alleen maar sterker maakte en dat doen ze nu nog. Bovendien waren Latijn en Oudgrieks de talen, die geleerden als lingua franca gebruikten om zonder problemen met elkaar te communiceren. Zoals nu overwegend het Engels, maar niet alleen. Hetgeen niet betekende, dat ze hun eigen talen lieten opgaan in Latijn en Oudgrieks.
Creatief opnemen van een andere woordenschat is heel wat anders dan stelselmatige ondermijning door verarming en ongehinderde binnendringing van een andere taal, zoals we dat kunnen gadeslaan, tenminste als tendens, bij de zogeheten 'kleinere' talen in het Europese gebeuren en niet alleen daar. Het heel sterke en synthetisch Oudgrieks met zijn enorme vermogen tot woordvorming, heeft heel wat 'vreemds' opgenomen en werd daar niet zwakker van. Maar toen was Griekenland leidend in de toenmalige bekende wereld.