De zaak van Enron en zijn accountants zou dit jaar wel eens de opvolger kunnen worden van de affaire Monica Lewinsky. Maar met de aanpak van het schandaal is het echte probleem van Amerika, de invloed van geld in de politiek, nog niet opgelost.
De affaire Enron is het zoveelste schandaal dat draait om de verwevenheid van bedrijfsleven en politiek. Alleen is het qua omvang en vernuftigheid nog extremer dan alle vorige. Toch is er tot dusverre nog niets onwettigs ontdekt in de betrekkingen tussen Enron en de regering-Bush. Enron bewijst opnieuw dat bedrijfsgeld een belangrijke rol speelt in het Amerikaanse politieke stelsel. En dat stelsel is rot.
Het huidige stelsel zorgt ervoor dat het nationale sociaal-economische beleid wordt overheerst door zakelijke belangen en dat het bedrijfsleven bovendien invloed heeft op belangrijke beslissingen die de buitenlandse politiek betreffen.
Sinds het Hooggerechtshof uitgaven voor verkiezingscampagnes en bijdragen aan kandidaat-politici als een vorm van grondwettelijk gegarandeerde vrijheid van meningsuiting interpreteerde, speelt geld een allesoverheersende rol.
Het logische gevolg van deze beslissing was dat de overwinning meestal gaat naar degene die het meeste geld aan zijn verkiezingscampagne besteedt, en dat de meeste kandidaten geen schijn van kans hebben. Wie geld beschikbaar heeft gesteld voor een campagne krijgt meestal ook waar voor zijn geld, want een kandidaat die gewonnen heeft wil herkozen worden.
Bedrijven zijn er om winst te maken voor hun investeerders en voor de managers die het bedrijf leiden. De andere doelstellingen - een product maken en werkgelegenheid bieden aan werknemers - zijn in de huidige bedrijfsfilosofie ondergeschikt aan het streven naar een maximaal rendement van kapitaal.
De zaak wordt echter pikant door de innige band tussen het bedrijf en president Bush en veel andere leden van zijn regering. Er is grote ophef ontstaan over het feit dat het bedrijf in vier van de afgelopen vijf jaar geen belasting heeft afgedragen en dat de op een na laatste daad van de directie bestond uit het plunderen van het pensioenfonds van de werknemers. Het enige verrassende is echter dat de raad van bestuur de zogeheten ethische code van het bedrijf heeft opgeschort om de schulden uit de gepubliceerde jaarverslagen te houden en de ware toestand van het bedrijf voor de investeerders te verhullen.
Het gedrag van de raad van bestuur vormt een weinig bemoedigende illustratie van de huidige Amerikaanse maatschappij. De raad bestond uit de gebruikelijke verzameling notabelen uit het bedrijfsleven en de samenleving, zoals de meeste raden van bestuur van bedrijven. Negen van de veertien raadsleden waren op een of andere wijze verbonden met instellingen die donaties van het bedrijf hadden ontvangen, waren zelf adviseur van Enron of waren verbonden aan bedrijven die eigendom waren van Enron, in Enron investeerden of zaken deden met Enron.
Het feit dat een zo conventionele groep vooraanstaande lieden bereid was deethische code van het bedrijf terzijde te schuiven, omdat het anders te lastig zou worden om op vernuftige wijze de belasting te ontduiken, zegt iets over de ethische codes van bedrijven. Het is daarentegen helemaal niet verbazingwekkend dat de accountants en juristen van Arthur Andersen bereid waren - ja, zelfs haast hadden, zo leek het - om alle sporen uit te wissen en documenten te versnipperen. Al sinds de grote accountantskantoren zich gingen bezighouden met bedrijfsconsultancy zijn vragen gerezen over hun onpartijdigheid.
Het schandaal breidt zich uit nu de pers lucht heeft gekregen van de vele banden tussen de regering en Kenneth Lay en zijn bedrijf. Maar het belangrijkste en schandelijkste is dat het Amerikaanse politieke stelsel op dit moment wordt beheerst door het bedrijfsleven, vooral door zeer grote bedrijven en financiƫle belangen, wat ten koste gaat van andere groepen uit de samenleving die legitieme eisen aan de overheid stellen.
Het is ook gebeurd na de Eerste Wereldoorlog, met als resultaat de beurskrach van 1929. Daarop volgde de New Deal met voorschriften voor de effectenbeurzen en de banken, wat na de Tweede Wereldoorlog resulteerde in het zakelijke model van het 'beheerskapitalisme', waarbij de belangen van de werknemer en de gemeenschap werden beschermd.
Het valt te betwijfelen of er nu ook weer hervormingen mogelijk zijn. De politici verafschuwen het bestaande stelsel van ongelimiteerde uitgaven voor politieke campagnes, maar de bedrijven varen er wel bij. Zolang een nationale politieke verkiezingscampagne astronomische bedragen vergt, zal er geen gekozen meerderheid ontstaan die voor hervorming is. Zo lang geld een vorm van beschermde vrijheid van meningsuiting blijft, zal er niets veranderen in het Amerikaanse stelsel.