De strijd van de cocaleras in Bolivia
Door Jan Ilsink
Bolivia heeft in de geschiedenis van de arbeidersbeweging een bijzondere klank. Het is het land op het vasteland van Latijns Amerika waarvan in de jaren zestig de arbeidersbeweging, van wie vooral de mijnwerkers veel verworvenheden hadden bereikt, krachtig genoeg werd geschat om met succes een revolutionaire guerrillabeweging te starten.
Onbegrijpelijk is nog steeds hoe Che Guevara, in deze op het platteland gestarte guerrilla, de boerenbeweging heeft kunnen veronachtzamen. Dit is hem en de guerrilla fataal geworden. In 1967 werd de guerrilla met de moord op Che Guevara in bloed gesmoord. Ondanks fouten en tegenslagen zijn de arbeiders- en boerenbeweging in Bolivia nog steeds strijdbaar. De recente acties van de cocaleros en vooral de cocaleras (de boeren en boerinnen die de cocaplant verbouwen), tegen pogingen hun productie met besproeiing met chemicaliën en platbranden te vernietigen, laten dit zien.
De boerenbeweging
Bolivia is naast de mijnbouw vooral een land van boeren en boerinnen. De Spaanse kolonisatie was naast roof van goud en zilver en de exploitatie van goud- en zilvermijnen vooral een landbouwkundig fenomeen. Het Spaanse feodale grootgrondbezit (latifundia) werd in Zuid-Amerika gekopieerd. In Bolivia slaagden de Spanjaarden er echter alleen in dit systeem in de vruchtbare dalen toe te passen. De laaggelegen tropische gebieden waren daarvoor ongeschikt en werden door Jezuïeten gekoloniseerd. Veel indianen vluchtten naar de ontoegankelijke en onherbergzame hoogvlakten in de Andes waar zij eigen autonome communes stichtten. Pas met de revolutie van 1952 is aan dit feodale landbouw- en maatschappelijk systeem een einde gemaakt. De inheemse 'horige' of 'verslaafde' landarbeiders kregen burgerrechten en met de landbouwhervorming van 1953 een eigen stuk grond, de minifundia. De autonome communes werden in 1953 ook 'gelegaliseerd' bij de hervorming van het grondbezit. In Bolivia is nog nauwelijks industrie. De belangrijkste bron van bestaan wordt gevormd door landbouw met afzet van die producten op de lokale markt, een in belang afgenomen mijnbouw en recentelijk de winning en export van aardgas.
Het staatsapparaat
Binnen het staatsapparaat van Bolivia vormt de inheemse bevolking een minderheid. Dit wordt nog steeds gedomineerd door nazaten van de Spaanse kolonisatoren of latere immigranten. Dit is echter niet het geval met het leger en politie, uitgezonderd de officieren. Voor veel boeren- en ook mijnwerkerszoons is het leger een kans om fatsoenlijk onderwijs te krijgen en daardoor te ontsnappen aan een toekomst zonder veel perspectief op het platteland of in de mijnen. In Bolivia is dienstplicht. Door corruptie en vriendjespolitiek slagen veel zoons uit de middenklasse en de oligarchie in de steden erin deze dienstplicht te ontlopen.
Het uit vooral boeren- en mijnwerkerszoons bestaande leger en politieapparaat kan daarom door regeringen bij onlusten moeilijk ingezet worden tegen boeren of mijnwerkers. Omgekeerd echter vormde dit ook een probleem bij de guerrilla van Che Guevara die boeren ertoe moest brengen confrontaties aan te gaan met een leger gevormd door hun eigen zoons.
Om niet alleen op het leger te hoeven steunen heeft de regering speciaal door Amerikanen getrainde 'elite-troepen' in het leven geroepen die wel bereid zijn tegen de eigen bevolking op te treden. En in geval van nood zijn er altijd nog de paramilitaire eenheden (in het ergste geval de doodseskaders of zoals in Colombia de 'comités voor zelfverdediging'), diedirect kunnen optreden ten gunste van de bezittende klasse.(volgende keer het slot)