De mythes van de Afrikaanse honger

 

 

Door Kevin Danaher en Abikok Riak

In 1990 stierven ongeveer 4,2 miljoen Afrikaanse kinderen tengevolge van ondervoeding en 39 miljoen wogen te licht. In de openbare discussie over de Afrikaanse honger zijn veel mythen ontstaan en foute veronderstellingen gemaakt over waarom zoveel Afrikanen hongerlijden. Voor diegenen onder ons die een einde willen maken aan het onnodig lijden, is het belangrijk om de werkelijke reden van de honger in Afrika te begrijpen. (deel twee en slot)

Maar voedselproductie kan vermeerderd worden, zoals de ontwikkelingen in Zimbabwe laten zien. Na jaren van geurrilla-oorlog tegen een blanke minderheidsregering bereikte Zimbabwe in 1980 onafhankelijkheid. Gedurende de eerste jaren verhoogde de regering van Robert Mugabe de prijs die betaald werd voor voedseloogsten en gaf kleine boeren krediet, zodat zij zaden, kunstmest en gereedschappen konden kopen. Ofschoon zij niet alle gezinsboeren in nood konden bereiken, leidden deze programma's naar een enorme verhoging van de voedselproductie. In 1985, ondanks verscheidene jaren van droogte, voedden kleine boeren niet alleen hun families maar exporteerden zij twee keer zoveel als voorheen naar aangrenzende landen.

Afrika is een gevarieerd continent met meer dan 50 regeringen, waarvan sommige beschamend antiboer zijn en andere de arme meerderheid proberen te helpen. Maar van iedere natie kan gezegd worden, dat alleen als de meerderheid controle krijgt over haar eigen grondstoffen, we het einde zullen zien van een politiek die systematisch mensen verarmt en hen kwetsbaar maakt voor natuurrampen.

Mythe 4: de 'vrije markt' houdt de oplossing voor Afrika's voedselproblemen tegen

De meeste mensen realiseren zich niet dat de wereldmarkt de grootste vijand is van Afrika. Bijna alle Afrikaanse landen zijn afhankelijk van de export van mineralen en marktgewassen. Terwijl reële prijzen op de wereldmarkt voor deze handelsartikelen afgenomen zijn tijdens de periode na de Tweede Wereldoorlog, zijn de prijzen voor geïmporteerde fabrieksartikelen uit de geïndustrialiseerde landen gestadig verhoogd.

In het hele gebied rond de Sahara hebben lage prijzen voor handelsartikelen markten en plaatselijke gemeenschappen getroffen, die afhankelijk zijn van de export die een klein gebied bestrijkt. De meeste Afrikanen bevinden zich op een, wat Oxfam noemt, "laagste tree van de handelsladder", waardoor zij gedwongen zijn marktgewassen te produceren voor een inkomen dat zo laag is, dat zij voortdurend hun leven moeten slijten in rampzalige armoede.

In de Ivoorkust steeg de omvang van de export van koffie met 26 procent, maar nam met 21 procent in waarde af tussen 1988 en 1990. Evenals in Rwanda namen de inkomsten uit export met 50 procent af tussen 1987 en 1991. Recente studies hebben aangetoond dat onder de Uruguay Ronde van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel (GATT) Afrika meer dan elk ander geografisch gebied zal lijden. Door het verlies van speciale handelsrechten met de Europese gemeenschap en snoeien in de landbouwsubsidies, zal Afrika naar schatting 3 miljard dollar per jaar aan handelsinkomsten verliezen.

De verslechtering van de handelsvoorwaarden voor Afrika betekent dat de meeste Afrikaanse regeringen werden gedwongen meer geld te besteden op de wereldmarkt dan zij verdienen. Zij hebben dit gat opgevuld met leningen. In1992 bedroeg de externe schuld van het gebied rond de Sahara meer dan 200 miljard dollar, ofwel 109 procent van het bruto nationaal product (BNP), een stijging van 80 procent sinds 1980.

De Wereldbank heeft geconcludeerd dat "de hap die schuldaflossingsbedragen neemt van de importcapaciteit per jaar van een land, is niet te verdedigen t.a.v. een milieu van lage investeringen en een stagnerend bruto binnenlands product (BBP)."

Het mondiale financiële systeem is een grotere oorzaak van honger, dan de slechte weersomstandigheden. Men wordt gedwongen om gewassen te produceren waarmee inkomsten uit het buitenland verkregen kunnen worden om onbetaalbare schulden af te lossen. Daarom moeten Afrikaanse landen meer en meer voedsel importeren, thans begroot op 10 procent van de totale import, wat een aanzienlijke druk veroorzaakt op Afrika's betalingsbalans.

Markten wijzen voedsel toe naar welzijn, niet naar voedingsnoodzaak. De enkele grote ondernemingen die 80 tot 90 procent beheersen van de wereldgraanladingen zijn geïnteresseerd in winsten, niet in honger. Het is een wrede ironie dat 37 procent van het graan wordt geconsumeerd door vee, terwijl wijdverspreide honger miljoenen Afrikanen treft. Wij zien ook een groeiende trend wat betreft vervanging van graan in Oost- en Zuid-Afrika.

In Soedan, Tanzania en Zuid-Afrika is de productie van tarwe en rijst voor de rijken en welgestelden relatief toegenomen t.o.v. de productie van de belangrijkste granen zoals sorghum en millets (gierstsoorten) wat het hoofdmiddel van bestaan is voor de arme meerderheid. Een zelfde trend bestaat in Kenya en Zimbabwe, waar een veel grotere oppervlakte van het land wordt gebruikt voor het verbouwen van exportgewassen.

Beleidsmakers beweren dat economische groei bereikt zal worden als markten met rust gelaten worden. Maar het probleem is niet de interventie van de markt, maar de manier waarop instituties en regeringen interveniëren tegen de belangen van de arme meerderheid, in het voordeel van de rijken en machtigen. Markten kunnen getemd worden om de belangen van de meerderheid te dienen, maar alleen als regeringen en instituties zich oprecht willen inzetten voor de armen.

Mythe 5: buitenlandse hulp van de VS vergroot de honger in Afrika

De VS hebben grote bedragen voor noodvoedsel geschonken aan Afrika, voedsel dat ongetwijfeld duizenden levens heeft gered. Maar hoewel het essentieel is mensen in nood te helpen, moeten we onthouden dat voedselhulp op zijn best alleen de symptomen van honger en armoede behandelt, niet de oorzaken.

Zoals beargumenteerd in 'Voedsel Eerst'-boeken "Hulp als obstakel" en "De nationale belangen verraden", is de meeste voedselhulp van de VS-regering zeker niet bestemd om de honger te bestrijden. Het is aangekocht door buitenlandse regeringen met geld dat door de VS is geleend. Belanghebbende regeringen verkopen dan het voedsel op de open markt, wat betekent dat de armen er niet van profiteren.

Voedselhulp kan locale productie ondermijnen door overvoering van de locale markten en verlaagt de voedselprijzen. Dumpen van grote hoeveelheden laaggeprijsd graan of andere handelsartikelen kan het voor kleine boeren onmogelijk maken om te concurreren op de markten. In Burkina Faso is zwaar gesubsidieerde tarwe vanuit de Europese gemeenschap verkocht voor ongeveer eenderde minder dan de plaatselijke productie- en afzetkosten bedragen voorde hoofdproducten, zoals sorghum en millets (gierstsoorten). Veefokkers in de Sahel-omgeving hebben de val gezien van hun regionale veehandel waarvan eenderde te danken is aan de recente dumping van goedkoop vlees uit de Europese gemeenschap op de locale markt. Voedselhulp kan ook afhankelijkheid van buitenlandse hulp creëren of gebruikt worden door ontvangende regeringen om de armen te manipuleren.

De concentratie van de VS-hulp op een paar landen toont aan dat haar doelen eerder strategisch dan humanitair zijn. Van alle VS-hulp aan Afrika gaat 60 procent naar slechts één land: Egypte. Van VS-hulp naar de 53 Afrikaanse landen buiten Egypte gaat bijna de helft (45 procent) naar slechts zes landen (Zuid-Afrika, Mozambique, Ethiopië, Senegal, Liberia en Zambia). Deze landen omvatten slechts 22 procent van de Afrikaanse bevolking. En hun regeringen hebben historisch gezien geen beleid gevoerd ten gunste van de arme meerderheid. Echter zij hadden havens, communicatiecentra, en andere strategische voordelen.

De buitenlandse hulp van de VS werd incidenteel geschrapt om regeringen te straffen die weigerden de lijn van de VS te volgen. Zimbabwe en Mozambique bijvoorbeeld, werden van voedselhulp uitgesloten toen hun regeringen de buitenlandse politiek van de VS bekritiseerden. Terwijl regeringen die hebben getoond dat zij het als hun plicht zien om de armen te helpen werden gestraft, heeft Washington kwistig gestrooid met hulp aan corrupte regimes zoals die van Samuel Doe in Liberia, Mobutu Sese Seko in Zaïre en Siad Barre in Somalië, in ruil voor havens en militaire bases aan de strategische Rode Zee-haven van Berbera.

De VS kenden Somalië miljoenen dollar toe aan economische en militaire hulp, die in het begin van 1990 werden gebruikt door de Barre-regering om oorlog te voeren tegen haar eigen volk. Deze brute daad, gesteund door de regering van de VS, ontbrandde in een burgeroorlog die Somalië als natie vernietigde.

Bijna alle buitenlandse hulp van de VS is gericht op onderdrukkende elites die weinigen rijk hebben gemaakt en de meesten arm. Zij gebruiken het geld van de VS om hun greep op de macht te versterken. Gezien de ondemocratische aard van deze regimes, is VS-hulp meer bedoeld om honger en armoede te bestendigen dan uit te bannen.

Tekenen van hoop

Ofschoon de economische en sociale condities in Afrika nu slechter zijn dan 20 jaar geleden, met de laagste inkomens, de ergste honger en grootste ondervoeding, moeten we de positieve ontwikkelingen die plaats hebben gevonden in de afgelopen paar jaar niet uit het oog verliezen. Gewapende conflicten in Angola, Ethiopië, Eritrea en Mozambique zijn beëindigd en openen nieuwe mogelijkheden voor groei en ontwikkeling. Het einde van de apartheid in Zuid-Afrika en de beëdiging van Nelson Mandela als president betekenden hoop voor een langdurig onderdrukt gebied.

Organisaties uit de basis, zoals vrouwencoöperaties, gezondheidsinitiatieven, en milieubewegingen, zijn tevoorschijn gekomen als alternatieven voor elite-coalities en hun falende van bovenaf-politiek. Ondanks formidabele binnenlandse obstakels zoals beperkte grondstoffen, wijdverspreide armoede, onderdrukking van regeringen en de internationale obstakels van handel en structurele aanpassingsprogramma's, hebben deze organisaties hoopvolle verwachtingen voor de wederopbouw en ontwikkeling. Om deze reden vinden wij, als bezorgde burgers, het noodzakelijk om deze internationale instituties en politiek, die de vooruitgang van organisaties uit de basis verhinderen, te bestrijden.

Iets over de auteurs: Kevin Danaher is directeur van "Education at Global Exchange" (Onderwijs voor mondiale uitwisseling) in San Francisco en Abikok Riak is assistent-onderzoeker bij "Food First".


Bron: Voedsel Informatie Instituut voor Voedsel en Ontwikkelingsbeleid, voorjaar 1995; foodfirst@igc.apc.org.
Vertaling: Tineke van der Klift.