Geen nieuwe en zeker geen onbekende reactie. Marx schreef al, dat godsdienst de troost is in een wereld zonder hart en geest in een wereld, waar geen geest meer is. Al eerder hebben we in 'Manifest' geschreven over het feit, dat de Orthodoxe Kerk in Griekenland de vermelding van de godsdienst van de houder op de persoonlijke identiteitskaarten wenst te handhaven. Vaak maakt de kerk graag van onbeduidende aanleidingen gebruik om religieus en nationalistisch fanatisme aan te zwengelen. Zo worden deze aanleidingen een soort barometer van de religieuze temperatuur in het land en het alom bekende hoofdstuk 'islam' kan in Griekenland nog geplaatst worden in de tegenstelling christendom (orthodoxie in dit geval), islam en niet zozeer in de tegenstelling 'algemene Westerse waarden' versus islam, zoals dat in de ontwikkelde westerse wereld het geval is vanwege de veel bescheidener positie van de immers van de staat gescheiden kerken.
Het tweede hoofdstuk is gewijd aan de religieuze psychologie en waarom juist religieus bewustzijn zo lang en zo hardnekkig heeft weten te overleven. In een boeiende uiteenzetting over troost en catharsis (zuivering) wordt de lezer duidelijk hoe godsdiensten altijd een beroep doen op de meest fundamentele psychisch emotionele 'behoeften' en hoe de 'religieuze persoonlijkheid' gevormd wordt.
Het derde hoofdstuk gaat dan in op zaken, die de publieke opinie het meest bezighouden en die gewoonlijk volkomen verdraaid voorgeschoteld worden.
De schrijver neemt bijvoorbeeld de zogenaamde 'terugkeer van God' ter hand, een verschijnsel dat midden jaren '70 inzette (aanvankelijk eerst in de VS en Groot-Brittannië en veel later pas in Griekenland) met de neo-conservatieve politieke wending. Om dit verschijnsel te verklaren wordt het geplaatst tegen de achtergrond van de jaren '60-'70, toen de traditionele vorm van sociaal en religieus bewustzijn begon te tanen. Tegen de achtergrond van de 'welvaartmaatschappij' in de ontwikkelde kapitalistische landen en de daarmee gepaard gaande versterking van de burgerlijk democratische instellingen, de intensieve ontwikkeling van de socialistischelanden en hun groeiende internationale invloed, het verschijnen van tientallen pas van het koloniale juk bevrijdde nieuwe onafhankelijke landen, probeerden kerk en religieuze organisaties zich aan te passen en zich meer te richten op samenleving en vrede. Dit zogenaamde 'verideologiseerde' christendom was een antwoord op de eis tot democratisering binnen de gelederen van kerk en religieuze organisaties, die zich genoodzaakt zagen zich praktischer bezig te houden met de sociale en politieke problematiek.
Deze verandering van tactiek was vooral te danken aan de wereldwijde economische ontwikkeling en industrialisering en voorts aan de verandering van de machtsverhoudingen ten gunste van het socialisme en de anti-imperialistische beweging. Het verschijnsel van de 'terugkeer van God', evenals de opleving van fundamentalisme en nationalisme sinds de inzet van de conservatief-reactionaire wending wordt door de schrijver niet alleen in de kapitalistische, maar ook in de voormalig socialistische landen onder de loep genomen.
In het laatste deel van het boek wordt ruimschoots aandacht besteed aan marxisme, socialisme, wetenschappelijk atheïsme en godsdienst. De houding van de communistische beweging tegenover religie en kerken is altijd gretig aangegrepen als bron voor anticommunistische propaganda. Toch heeft het marxisme nadrukkelijk nooit willen discrimineren tussen de religieuze en niet-religieuze delen van de bevolking en vooral van de werkende klassen en ook nooit het sluiten van kerken voorgestaan. Voorop stond altijd de eenheid in de economisch politieke strijd voor 'het paradijs op aarde', ondanks de eventuele verschillen van mening over het al of niet bestaan van het 'hemelse paradijs'.
De schrijver van 'Religie en Politiek in Griekenland' verbindt dit netelige en door de antipropaganda flink gemaltraiteerde vraagstuk met de opbouw van een anti-imperialistisch democratisch volksfront nu in Griekenland. Geen eenvoudige zaak, gezien de flinke verschillen in sociaal (en religieus) bewustzijn bij de lagen van de bevolking die deel moeten gaan uitmaken van dit front. De schrijver eindigt zijn uiteenzetting dan ook als volgt: "Alleen een zelfstandige ontwikkeling van de communistische en arbeidersbeweging zal leiden tot het soort differentiatie onder de religieuze bevolking, dat bruikbaar is voor een beweging met socialisme als doel. En zo'n zelfstandige ontwikkeling vindt alleen plaats op rationele, niet-religieuze grondslag en dus, concreet gesproken, op wetenschappelijk socialistische grondslag."