Nog maar kortgeleden ondertekende president Bush een besluit om de Amerikaanse tegoeden van bedrijven die zaken deden met Osama Bin Laden te bevriezen. Hij omschreef dit besluit als een "klap voor de financiële basis van het mondiale terroristennetwerk". "Wie zaken doet met terroristen en hen steunt, zal geen zaken doen met de Verenigde Staten", aldus president Bush. Hij zweeg over het zaken doen met de broer van een terrorist, of met zijn rijke geldschieter. (deel 1 van 2)
Toen president George W. Bush de tegoeden bevroor die in verband te brengen waren met Osama Bin Laden zei hij er niet bij dat de overleden broer van het terroristische meesterbrein investeerde in Bush' vroegere oliemaatschappij in Texas. Evenmin kwam hij tegenover het Amerikaanse volk eerlijk uit voor zijn financiële connecties met een heel scala van schimmige Saoedische figuren die betrokken zijn bij drugskartels, wapensmokkel en terroristische netwerken.
Zaken doen met de vijand is niets nieuws voor de familie Bush. Een groot deel van hun rijkdom kwam voort uit de levering van grondstoffen en kredieten aan Adolf Hitler's Derde Rijk. Verschillende transacties van Prescott Bush - de grootvader van de president - werden in de Tweede Wereldoorlog geblokkeerd door de Amerikaanse regering in het kader van de 'Wet op het handeldrijven met de vijand'. Op 20 oktober 1942 legde de federale regering beslag op de Union Banking Corporation in New York, omdat ze een mantelorganisatie voor de nazi's bleek. Twee van de directieleden waren Prescott Bush en E. Roland Harriman. Twee van Bush' compagnons en drie leidinggevenden met nazi-sympathieën bezaten de aandelen van de bank. De bedrijven Holland-American Trading en Seamless Steel Equipment, beide geleid door de bank van Bush en Harriman, werden er door de federale regering van beschuldigd mantelorganisaties voor Hitler's Derde Rijk te zijn. Op 8 november 1942 bevroor de regering nazi-tegoeden van Silesian-American Corporation, weer een bedrijf van Bush en Harriman dat handel dreef met Hitler.
Het zakendoen met het imperium van Bin Laden is derhalve niet meer dan de meest recente toevoeging aan de financiële links die de familie Bush heeft met onfrisse individuen en organisaties. Nu duizenden Amerikaanse burgers omgekomen zijn bij terroristische aanslagen, en de natie ten strijde trekt zou het Amerikaanse volk kennis moeten hebben van George W. Bush' verhouding tot de familie van Osama Bin Laden. Salem Bin Laden, Osama's oudere broer, was een van de investeerders in Arbusto Energy, de Texaanse oliemaatschappij die opgericht werd door George W. Bush. 'Arbusto' is Spaans voor 'Bush'. Salem Bin Laden kwam om het leven bij een vliegtuigongeluk in Texas in 1988. Sjeik Mohammed Bin Laden, de patriarch van de familie, en de oprichter van het bouwimperium stierf ook bij een vliegtuigongeval. Bij zijn dood in 1968 liet hij 57 zonen en dochters na, de kinderen van twaalf echtgenotes, geboren in Saoedi-Arabië, Syrië, Libanon en Jordanië. Ongeveer tien broers leiden Bin Laden Brothers Construction, een van de grootste bouwondernemingen van het Midden-Oosten.
Pas afgestudeerd aan Harvard Business School keerde de jonge George W. Bush terug naar het Texaanse Midland, aan het eind van de jaren '70, om in zijn vader's voetsporen te treden in de olie-industrie. Vanaf 1978 richtte hij een aantal commanditaire vennootschappen op, Arbusto '78, Arbusto '79, enzovoort, om naar olie te boren. Een van de eersten die president Bush financieel ondersteunde was James Bath, een vliegtuigmakelaar uit Houston. Debetrekkingen tussen Bath, het financiële imperium van Bin Laden en de CIA werden in 1992 onthuld door Bill White, een van Bath' voormalige onroerend goed-partners. White bracht federale onderzoekers er in 1992 van op de hoogte dat Bath hem verteld had dat hij sinds 1976 in contact stond met de CIA, hetzelfde jaar als waarin de voormalige president, George Herbert Walker Bush chef van de CIA was.
In een bittere juridische strijd tussen White en Bath openbaarde White dat Bath het beheer had over miljoenen dollars van sjeik Khalid Bin Mahfouz en andere vermogende Saoediërs. De luchthaven Houston Golf was een van de investeringsprojecten van Mahfouz' geld. Als machtige bankier in Saoedi-Arabië was Mahfouz een van de grootste aandeelhouders van de Bank of Credit and Commerce International (BCCI). De BCCI was een corrupt, mondiaal opererend bankimperium dat in 73 landen opereerde en wezenlijke financiële en politieke invloed uitoefende in Washington, Parijs, Genève, Londen en Hong Kong. Achter de façade van een normaal bankbedrijf ging een internationaal misdaadsyndicaat schuil, dat 'bankdiensten' verrichtte voor het drugskartel van Medellin, de Panamese dictator Manuel Noriega, Saddam Hoessein, het terroristische meesterbrein Abu Nidal en Khun Sa, de heroïnekoning van de Aziatische Gouden Driehoek.
Tijdens de eerste ambtstermijn van Bush raakten een paar belangrijke politieke kopstukken, zowel van Democratische als Republikeinse zijde, verwikkeld in het BCCI-schandaal. De bank werd beschuldigd van het witwassen van geld voor drugskartels, wapensmokkel voor terroristen, en het gebruik van olie-inkomsten uit het Midden-Oosten om Amerikaanse politici te beïnvloeden.
Het hoofd van de afdeling criminaliteitsbestrijding van het ministerie van Justitie onder de vroegere president Bush was Robert Mueller. Omdat de voornaamste betrokkenen er met een vermaning vanaf kwamen, beschuldigden veel critici Mueller ervan het onderzoek te ondermijnen. Onlangs werd Mueller benoemd tot hoofd van de FBI, waar hij de plaats inneemt van Louis Freeh, die niets ondernam terwijl William Jefferson Clinton het communistische China aan de haal liet gaan met de geheimen van onze nationale veiligheidsdienst.
Het Financial Crimes Enforcement Network (FinCEN), een afdeling van het ministerie van Justitie herzag in 1992 Bill White's beschuldigingen dat Bath en het ministerie van Defensie hem op professioneel en financieel gebied boycotten, omdat hij weigerde te zwijgen over zijn kennis van een Arabisch complot om geld uit het Midden-Oosten wit te wassen met behulp van de bankrekeningen van Amerikaanse zakenlui en politici. Bath gaf onder ede toe dat hij vier schatrijke Saoedi-Arabische zakenmensen als gevolmachtigde vertegenwoordigde. Ook erkende hij dat zijn naam gebruikt werd voor hun investeringen en dat hij, in ruil daarvoor vijf procent ervan ontving.
Texaanse belastingdocumenten brachten inderdaad aan het licht dat Bath vijf procent bezat van Arbusto '79 Ltd. en Arbusto '80 Ltd. Bush Exploration Company controleerde de commanditaire vennootschap, het vennootschap van de jonge George W. Bush. (wordt vervolgd)
Bron: American Freedom News, vertaling Frans Willems.