Hieronder een deel van een onderzoek dat gepubliceerd werd in 1992, ruim tien jaar oud dus, maar meer dan ooit relevant, nu de man waar het in het onderzoek om ging de president van de VS is geworden en veel van zijn zakenbroeders de macht met hem delen. (deel 2 en slot)
Aan kennissen heeft Junior tegenstrijdige versies verteld over zijn eigen betrokkenheid bij de overeenkomst. Eerst beweerde hij dat hij er weifelachtig tegenover stond. George jr. zei dat hij de kamer verliet toen Bahrein ter sprake kwam, "omdat we niet de schijn willen wekken dat we iets met de regering te maken hebben". Hij stak een tirade af over hoe oneerlijk het was om de zoon van de president te zijn. Hij zei: "Ik was zo gewetensvol om nooit in de kamer te zijn als het besproken werd."
In een ander geval, tegenover journalisten van de Wall Street Journal en D-Magazine, beweerde Bush jr. dat hij zich zelfs tegen de deal verzet had. De ingewijde binnen het bedrijf verklaarde echter het tegendeel, namelijk dat Junior bijzonder in zijn nopjes was met het contract: "Zoals elk ander directielid was hij opgetogen. Zijn reactie was: sakkerloot, wat een fantastische deal!"
Door deze overeenkomst met Bahrein werden de banden tussen BCCI en Harken nauwer aangehaald. Sjeik Khalifah, de eerste minister van Bahrein en een broer van de emir was ook een van de aandeelhouders van BCCI en speelde een sleutelrol in de keuze om Harken het karwei te laten klaren. Op zijn beurt was Sjeik Abdullah Bakhsh een zakenpartner van BCCI-kopstuk Ghaith Pharoan. Hij kocht een aandelenpakket Harken en liet zijn vertegenwoordiger, Talat Othman, plaatsnemen in de directie van het bedrijf.
Maakte Junior of een van de andere leidinggevenden bij Harken gebruik van de naam Bush bij de totstandkoming van deze speculatieve zakentransacties? Het antwoord zal nooit van de direct-betrokkenen komen. Wat intussen wel bekend is: nadat de deal tussen Harken en Bahrein beklonken was, werd Othman, terwijl hij lid was van de raad van bestuur van Harken, toegevoegd aan een lijstje van vijftien Arabieren die tot driemaal toe een ontmoeting hadden met president George Bush en de nationale veiligheidsadviseur Brent Scowcroft, een keer net twee dagen na de Iraakse invasie in Koeweit.
Het beloofde succes van het boren in de olierijke Golf was van levensbelang voor Harken. Het nieuws van de Bahrein-deal zorgde ervoor dat de investeerders aandelen bleven kopen en er leningen konden worden aangegaan. Toch kwam het kapitaal van Harken nog niet eens in de buurt van het benodigde vermogen voor een dermate uitgebreide olieboring op zee aan de andere kant van de wereld. Hiervoor was grof geld nodig. Maar geen zorgen: De broers en miljardairs Bass sprongen aan boord en verklaarden blij te zijn dat zij de kosten van de boringen op zich konden nemen, in ruil voor een deel van de opbrengst. (Robert Bass was een van de leden van president Bush 'Team 100'; samen met andere leden van de familie Bass doneerde hij sinds 1988 226.000 dollar aan George Sr.)
Helaas konden zelfs schatrijke vrienden, zoals de broers Bass, Harken niet beschermen tegen de wereldwanorde. Net vier maanden na de bezegeling van de Bahrein-deal pakten donkere wolken zich samen boven de Perzische Golf, hetgeen uitvoering van de overeenkomst, de exploitatie, in de weg stond. Op 16 mei 1990 stuurde het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken een beangstigend maar nog steeds geheim verslag aan Scowcroft. Dit verslagwaarschuwde ervoor dat de Iraakse president Saddam Hoessein onbeheersbaar geworden was en zijn buurlanden bedreigde.
Het geheime memo voorspelde weinig goeds voor Harken's toch al risicovolle onderneming. Tot overmaat van ramp kwamen Harken's eigen financiële experts die maand op de proppen met een somber rapport dat de noodklok luidde vanwege de achteruithollende financiële situatie van het bedrijf. (Tegenover 'Mother Jones' verklaarde een vroegere medewerker van Harken dat het bedrijf voor meer dan 150 miljoen dollar in het krijt stond bij banken en andere schuldeisers.) Omdat Harken geen productie maakte bleek het moeilijk een bron van inkomsten te vinden, de stroom van honoraria, aandelenopties en salarissen die verdwenen in de zakken van Junior en andere kopstukken van Harken, buiten beschouwing gelaten. Als lid van Harken's herstructureringscomité moet Junior op de hoogte zijn geweest van het rapport, aangezien de raad in mei een ontmoeting had met Smith Barney, en er nauw mee samenwerkte.
In juni 1990 ontdeed Junior zich plotseling van het gros van zijn pakket Harken, voor de lieve prijs van 848.560 dollar. Volgens een vroegere zakenpartner kwam Junior's motivatie voort uit de wens om een dure nieuwe woning in Dallas te kopen, waarvoor hij contant wilde betalen. De transactie in juni 1990 was een 'aandelenverkoop door een directielid', die volgens de wet op uiterlijk 10 juli 1990 aangemeld had moeten zijn. Junior diende een dergelijk rapport echter niet in, niet toen tenminste.
Vervolgens, in augustus, vielen Iraakse troepen Koeweit binnen, en de aandelenkoersen van Harken kelderden met 25 procent. Als hij dit moment afgewacht had, zou Junior 212.140 dollar verloren hebben. Pas zeven maanden later, in maart 1991, diende hij bij de betreffende commissie, de Securities and Exchange Commission (SEC) het rapport over zijn aandelenverkoop in, nadat de Amerikaanse troepen het pleit beslecht hadden en de Golfoorlog van de voorpagina's verdreven was. Even stegen de koersen van Harken weer, maar al snel stortten ze opnieuw in.
Werden er direct of indirect regeringsgeheimen besproken die Harken Energyeen steuntje in de rug gaven bij de totstandkoming van de Bahrein-deal? Het antwoord zal niet van het Witte Huis komen. Als Junior al niet handelde volgens exclusieve, niet-openbare informatie, dan schond hij toch zeker de SEC-reglementen. Al met al vormde de dringende noodzaak aan succes met de Bahrein-deal samen met een mogelijk olie-embargo dat zijn vader zou opleggen, voor Junior voldoende grond om zijn aandelen Harken te lozen voordat het publiek op de hoogte zou raken. (Woordvoerder SEC, John Heine, is naar eigen zeggen niet op de hoogte van maatregelen die tegen Bush Jr. getroffen zijn.)
De mensen bij Harken Energy waren in de jaren '80 niet de enigen die zich om Junior bekommerden. Hij werd benoemd tot beherend vennoot van het honkbalteam Texas Rangers, hoewel zijn eigen inbreng als compagnon maar een fractie bedroeg van de vraagprijs van de club. William DeWitt en Mercer Reynolds, twee belangrijke financiers van de presidentscampagne die ook betrokken waren bij de redding van Junior's oliemaatschappij, hoestten het geld ervoor mede op.
Junior ontkent niet dat de naam 'Bush' hem geholpen heeft miljonair te worden. "Ik ben me bewust van mijn talenten en zwakheden", meldde hij vorig jaar tegenover Texaanse journalisten. "Ik ben er niet op gefixeerd. In de hoofden van sommige mensen heeft het zijn plus- en minpunten om George Bush' zoon te zijn. Wat mij betreft, ik zie het als een pluspunt."
Voor wat betreft de minpunten zou Bush jr. gedacht kunnen hebben aan de vragen die opgeroepen werden omtrent zijn rol bij Harken. Toen dit artikel voorbereid werd, tussen uitgebreide interviews met vroegere en huidige partners van Harken door, kondigde Junior zijn afwezigheid gedurende zes maanden aan als adviseur en lid van de raad van bestuur van Harken. Volgens zijn verklaring sloot zijn rol in de presidentscampagne hem uit van actieve bemoeienis met Harken, misschien wijzer geworden sinds 1992.
Hoe dan ook, Junior verlaat het zinkend schip. De aandelen van Harken naderen een historisch dieptepunt. Onlangs bleken de proefboringen in Bahrein tot nu toe niets opgeleverd te hebben, en heeft het bedrijf verder niets geproduceerd. "Het is niet moeilijk Harken door te lichten, integendeel...", volgens Charles Strain, een deskundige op het gebied van energiebedrijven. "Het bedrijf heeft maar één mogelijke bron van inkomsten, het contract met Bahrein. Als dit olieveld droog blijkt te staan bedraagt de waarde van een aandeel Harken hoogstens 25 cent. Als de boringen succesvol blijken zouden de aandelen 30 of 40 dollar waard kunnen zijn. Het is een enorme gok."
September/oktober 1992, vertaling Frans Willems.