Waarom deze beperkte historie? Omdat duidelijk is dat volkshuisvesting méér is dan het bouwen van woningen alleen. Werkelijk sociale woningbouw, zo maant ons de menselijke geschiedenis, is een voorwaarde voor een gezonde bevolking en zijn culturele betrokkenheid. Niettemin is volkshuisvesting in Amsterdam altijd het domein geweest waar het batig saldo van bouwondernemers en speculatie op allerlei gebied centraal stonden. Dat was vroeger zo en ook vandaag nog. Manifest gaat de komende weken dieper in op het woningvraagstuk. (deel 3)
Reeds bij de lancering van de individuele huursubsidie hebben diverse instanties de vloer aangeveegd met het systeem. De kritiek van de faculteit Bouwkunde van de Technische Hogeschool van Delft en eigenaardig genoeg vooral van de Technische Hogeschool in Eindhoven, waren het meest fundamenteel in hun kritiek. Afgezien van hun totale afwijzing van het regeringsbeleid op dat gebied hadden ze twee argumenten tegen het subsidiebeleid. Ten eerste toonden ze aan de hand van berekeningen aan dat de mensen met het minimale inkomen waarvoor de subsidie op papier bedoeld was, hiervan het minst profiteerden. Hoe lager het inkomen des te hoger de huurquote, d.w.z. het gedeelte van het inkomen dat voor huisvesting moet worden betaald. De voornaamste kritiek gold echter het feit dat de individuele huursubsidie het rookgordijn vormde voor een ongecontroleerde opdrijving van de woonlasten. En de latere ontwikkelingen op dat gebied hebben hen helaas gelijk gegeven. Om een voorbeeld te noemen: in een oud straatje van de Stadionbuurt in Amsterdam was de huurprijs in 1986 130 gulden per maand. De huurprijs nu is ruim 750 gulden.
In een woonwijk van Buitenveldert-Noord bedroeg de kale huur in 1965 107 gulden per maand, in 2002 770 gulden, om nog in de oude munten te rekenen. Dat is een gemiddelde jaarlijkse huurverhoging van respectievelijk 30 procent voor de oudere woningen van de Stadionbuurt tot 40 procent van de in 1965 afgeleverde nieuwe woningen in Buitenveldert. Vrijwel ieder jaar krijgen we vanuit het regeringskamp het bericht dat de jaarlijks vastgestelde huurverhoging niet veel meer bedraagt dan de inflatiefactor, d.w.z. gemiddeld 3 tot 5 procent. De werkelijkheid is dus heel anders.
Natuurlijk zullen de huisbazen en zeker de woningcorporaties daarop zeggen: we hebben gerenoveerd, voor die extra huurprijs is het woongenot verhoogd.
Wist men in 1977 bijvoorbeeld de uitgaven voor individuele huursubsidie te beperken tot 1,6 procent van de uitgaven voor volkshuisvesting, in 1978 was dat reeds 9,2 procent. In concrete gevallen: het begon met ongeveer 700.000huurders die in het begin aanspraak konden maken op individuele huursubsidie. Dankzij de ongebreidelde verhoging van de huren bedroeg het aantal gezinnen en personen die niet uit eigen inkomen de huur konden betalen, als ik me niet vergis, vorig jaar (2002) ruim één miljoen.
Alleen in Amsterdam is dat ongeveer 84.000. De toename van de bedragen die hiermede gemoeid zijn wekt steeds meer belangstelling op van alle bezuinigingsfanaten in Den Haag. Eén van de politieke doelen van wijlen Pim Fortuyn was de afschaffing van de individuele huursubsidie. Hoe dat bij het huidige kabinet Balkenende precies zit weet eigenlijk niemand. Alleen het feit dat het ministerie van Volkshuivesting vorig jaar grote moeilijkheden - die nog steeds niet zijn opgelost - heeft gemaakt bij de aanvraag van huursubsidie, dwingt tot grote waakzaamheid. Minstens een miljoen huishoudens in Nederland dreigen grote problemen te krijgen met hun huisvesting als de plannen van Fortuyn doorgaan.
De huidige toestanden met de volkshuisvesting in Amsterdam zijn in feite het sluitstuk van een beleid dat tot een totale 'marktgerichte' commercie heeft geleid. Opmerkelijk daarbij is de rol van de oorspronkelijke woningbouwverenigingen en de Gemeentelijke Woningdienst in de ontwikkeling naar een totaal marktgerichte kapitalisering van de volkshuisvesting. (wordt vervolgd)