In de periode tussen de twee wereldoorlogen waren het de instanties die gebruikmaakten van de financiële mogelijkheden van de woningwet van 1902 voor het bouwen van betere woningen.
In het begin van de jaren twintig van de vorige eeuw waren het er zelfs 58. Daar waren corporaties bij met een in feite volledig commerciële achtergrond zoals Onze Woning, de Maatschappij tot Verkrijging van Eigen Woningen en een aantal die de burgerlijke liefdadigheid als grondslag had. Er ontstonden andere zoals Rochdale, Patrimonium en Amsterdam Zuid, die de vakbeweging als achtergrond hadden. Daarnaast waren er kerkelijke invloeden zoals Dr. Schaepman en de Protestantse Woningbouwvereniging, enzovoort. Verder een hele reeks woningbouwverenigingen met een vage liberale achtergrond.
Belangwekkend was de Gemeentelijke Woningdienst, eveneens een door het rijk erkende woningcorporatie. Door het meestal linkse gemeentebestuur was de Gemeentelijke Woningdienst in feite de enige corporatie die voor de oorlog aanvangshuren vaststelde die rekening hielden met het gemiddelde inkomen van de Amsterdamse minima.
Bedroeg in de jaren kort na de oorlog het aandeel van de woningcorporaties in het totale woningbeheer van Amsterdam zo rond de 20 procent, in 1990 was dat aandeel gestegen tot ruim 60 procent. Vooral in de nieuwe stadswijken was dat aandeel het meest opmerkelijk, met vooral een uiterst klein aandeel van particulieren.
Die machtsuitbreiding kwam heel vaak echter niet door nieuwbouw, maar binnen het kader van de stadsvernieuwing kocht de gemeente een hele reeks stadswijken op die b.v. in het bezit waren van particulieren zoals de beruchte 'huizenmelker' Tabak, die meer dan 3.000 woningen, vooral in de oude buurten, 'exploiteerde'. De gemeente verkocht op haar beurt de woningen weer aan de corporaties.
Ook het gemeentelijk woningbezit werd ondergebracht bij een nieuwe corporatie, de stichting Woningbedrijf Amsterdam. Opvallend was het onderbrengen in een beheersvorm waarbij in feite de rechten, die de leden van de woningcorporaties vroeger nog hadden, verdwenen via stichtingsbesturen en de zeggenschap over de corporaties vrijwel geheel in handen kwam van de zakelijke beheerders. Ze werden daardoor zakelijke projectontwikkelaars die hun financiële beheer aanpasten aan de mogelijkheden die de 'vrije markt' hun bood. Door de bezuinigingsoperaties van rijk en gemeenten werden het in feite gewone zakelijke ondernemingen, met de huurders als exploitatieobject, voor beheer en nieuwbouw.
Om de eigen kapitaalsaccumulatie voor beheer en nieuwbouw te versterken, heeft hij in 2001 voorgeschreven vooral de als sociale woningen gebouwde woningen massaal te verkopen, aan wie dat maar zou willen. Overigens bestaat de woningbouwvereniging Onze Woning niet meer. De hele ontwikkeling van het woningbeleid heeft geleid tot een enorme fusiegolf. Onze Woning is opgeslokt door Stichting Lieven de Key en vormt nu een huizenmelkersgigant in Amsterdam die meer dan 70.000 woningen in bezit heeft. De Key heeft de opzet om zoveel mogelijk woningen te verkopen, tot toenemende woede van de vele minder draagkrachtige huurders die bedreigd worden doordat hun nog relatief betaalbare woning ondershands verkocht wordt. Overigens een merkwaardige 'corporatie', vroeger een marginale woningexploitant in Amsterdam, nu door fusies een vastgoedfonds dat in Amsterdam één van de grootste is geworden en bovendien werkzaam in Lelystad, Groningen, Nieuwegein en Utrecht. In het gemeentelijk tijdschrift voor Amsterdams Woonbeleid van september 2002 maakt de directeur, Van Gelder, duidelijk dat hij het percentage goedkope woningen terug wil brengen van 96 tot 40 procent. En dat hij iedere financiële belemmering bij de hoogte van de verkoop uit den boze vindt. Overigens is De Key plotseling begaan met de huisvesting van studenten. Bewoners in buurten van die firma merken dat verschillende woningen niet verhuurd worden aan normale woningzoekenden, maar o.a. aan buitenlandse studenten die volgens mijn informatie het dubbele van de normale huur betalen.
Overigens wordt dit beleid mogelijk gemaakt door de plannen van wethouder Stadig - al voor de derde keer wethouder van volkshuisvesting in Amsterdam - om het aantal koopwoningen in Amsterdam op te voeren van 17 naar 35 procent van de totale woningvoorraad. De man is lid van de PvdA.
Enige tijd geleden heeft Rinze Visser in Manifest al eens duidelijk gemaakt dat je bij dat soort politici iedere relatie met vroegere sociale opvattingen moet vergeten. Als voormalig secretaris van de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties functioneert hij nu als een pragmatische randversierder van de neoliberale werkelijkheid.
Er wordt niet omheen gedraaid. De hogere huren en de verkoop van woningwetwoningen moet zo hoog mogelijk worden opgevoerd, omdat ze in feite de nieuwbouw, het onderhoud en de renovatie betalen en regering en gemeente geen financiële verantwoordelijkheid en zeggenschap meer hebben.
Meer dan 130 jaar geleden publiceerde Friedrich Engels, de vriend en medewerker van Karl Marx, het boekje "Zur Wohnungfrage". In feite een polemiek met de utopische ideeën van de Franse sociaal-anarchist Proudhon, die had uitgevonden dat iedere werker zijn eigen huis moest kunnen kopen, gefinancierd door de oprichting van hypotheekbanken. Er is dus al met al weinig nieuws onder de zon. Engels wees er echter toen al op dat daardoor niet de werkers maar de banken eigenaren werden van de huizen en dat de werkers in feite de slechte huisbazen verruilden voor de bankiers die geen enkele verantwoordelijkheid voor onderhoud, enzovoort, hadden. (wordt vervolgd)