Op donderdag 20 februari 2003, middernacht, arresteerde de Venezolaanse politie de voorzitter van de werkgeversorganisatie Fedecamaras, Carlos Fernandez, beschuldigd van vijf verschillende aanklachten: verraad aan het vaderland, rebellie, aanzetten tot misdaad, samenspanning tot het begaan van misdaden, en vernietiging. Carlos Fernandez en de leider van de vakbondsfederatie CTV, Carlos Ortega, (tegen wie ook een arrestatiebevel is uitgevaardigd) waren samen de belangrijkste in de openbaarheid tredende gezichten van de sluiting en de sabotage van de olie-industrie door de bazen in december en januari, waardoor de Venezolaanse heersende klasse de regering Chávez probeerde omver te werpen. (deel 1)
Deze actie van justitie weerspiegelt duidelijk de druk van de revolutionaire beweging en de nieuwe krachtsverhoudingen na de totale mislukking van de poging tot een coup. Vanaf het begin van deze poging, op 2 december, ondergingen de reactionaire krachten nederlaag na nederlaag. Dit was voornamelijk het gevolg van het initiatief van de massa's, die vastberaden en afdoende tegen alle stappen weerstand boden. Elke stap, ondernomen door de reactionaire krachten, had een toenemende ondersteuning van het revolutionaire proces tot effect en verhoogde het niveau van bewustheid en organisatie van het volk in het algemeen en van de arbeiders in het bijzonder. De belangrijkste factor was de buitengewone reactie van de arbeiders in de olie-industrie, die terugvochten en de sabotage uitgevoerd door de managers, directeuren en een groot deel van de technici van de staatsoliemaatschappij, PDVSA, te boven kwamen. In raffinaderijen zoals Puerto la Cruz, El Palito, het Yagua-distributiecentrum en op ander plaatsen, gingen de olie-arbeiders aan het werk en zorgden er op een georganiseerde manier voor dat de olie-industrie onder controle van de arbeiders weer normaal functioneerde. Er kan zonder angst voor overdrijving gezegd worden dat het de olie-arbeiders waren die de regering Chávez hebben gered, omdat het tot staan brengen van de olie-industrie een van de hoofdelementen was van de strategie van de oligarchie. Dit is een verbazingwekkend voorbeeld van het vermogen van de arbeidende klasse om te strijden en op eigen kracht de productie te organiseren. Binnen enkele dagen ontkrachtten de olie-arbeiders de mythe dat alleen de managersgroep van PDVSA in staat is de productie te organiseren. Bovendien had deze ervaring van arbeiderscontrole niet plaats in een kleine, bankroete maatschappij, die de arbeiders noodzaakten te heropenen, maar in de belangrijkste industrie van het land en in één van de 50 grootste maatschappijen van de wereld. Dit is van een enorme politieke betekenis en vormt een belangrijk precedent. We kunnen stellen dat de kwalitatieve sprong voorwaarts, die door de strijd tegen de sluiting plaatsvond, is dat de arbeidende klasse voor de eerste keer deelnam aan het revolutionaire proces als klasse, terwijl het daarvoor alleen deelnam als deel van de bevolking in het algemeen. We moeten hier aan toevoegen dat de olie-arbeiders de steun hadden van de revolutionaire massa's, die in het hele land gebouwen en raffinaderijen van de PDVSA verdedigden en van de Nationale Garde, die in overeenstemming met de arbeiders en het volk de distributie en het vervoer van brandstof organiseerde en controleerde gedurende de 63 dagen van de sluiting. Begin januari besloot de zogenaamde CD, de Democratische Coördinatie (in de volksmond bekend als Antidemocratische Samenzwering) de inzet te vergroten door te verklaren dat de schoolactiviteiten na de kerstvakantie niet zouden worden hervat. Dit was opnieuw een ernstige vergissing, omdat deze maatregelen de reactie van de massa's uitlokten en het niveau van de volksorganisatie vergrootten. Over het heleland kwamen buurtorganisaties tot stand om de opening van de scholen te verzekeren en reactionaire leraren, die weigerden les te geven, werden vervangen door vrijwilligers (werkloze leraren, studenten van de universiteiten, enz.). Op de universiteiten waren eveneens sterke studentenbewegingen, die hervatting van de colleges eisten en er uiteindelijk in slaagden de heropening van de meeste universiteiten af te dwingen. Dit heeft de linkse studentenbeweging, die voorheen tamelijk zwak was, versterkt en georganiseerd. Het hoogtepunt in dit proces was de enorme demonstratie voor de ondersteuning van de revolutie op 23 januari, die "de overname van Carácas" werd genoemd. De oppositie had een sfeer van paniek en angst geschapen onder de middenklassen, door het idee te verspreiden dat de demonstratie een invasie betekende van de 'Chávez-horden' die vanuit de 'cerros' (de heuvels om Carácas, waar de meeste arme mensen leven) afdaalden om de buurten van de middenklassen te plunderen. Wekenlang hadden de oppositieleiders 'eventualiteitsplannen' bedacht en georganiseerd, die een inventarisatie van beschikbare vuurwapens, het hamsteren van voedsel en water, de organisatie van gewapende verdediging van straten, gebouwen en buurten, de blokkade van straten met hekken, barricades, enz. inhielden. Het doel was duidelijk een klimaat van angst te creëren en de middenklassen te gebruiken als de stoottroepen van de oligarchie, om zodoende een gewelddadige confrontatie uit te lokken. Daardoor zou een buitenlandse interventie, onder mandaat van de Organisatie van Amerikaanse Staten met de steun van een deel van het leger, met als doel Chávez omver te werpen, gerechtvaardigd zijn.
Carácas, 26 februari 2003, vertaling Cas Hilvers