Wie is sterk in Griekenland?
Door Anna Ioannatou
De Griekse regering slaat zich vaak trots op de borst vanwege de complimenten, die zij krijgt van onder meer de Europese Unie (EU), het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), voor de gemaakte vorderingen op economisch gebied. De laatste jaren veelgebezigde leuze om de bevolking moed in te spreken is "op naar een sterk Griekenland" of "Griekenland eerst". Met dit doel voor ogen wordt van de mensen verwacht een volksonvriendelijk beleid van eenzijdige bezuinigingen te accepteren.
Immers, aldus de premier en zijn economische staf, juist door deze politiek konden het begrotingstekort en de inflatie teruggedraaid worden, de investeringen toenemen en het groeiritme opgevoerd worden, en Griekenland uiteindelijk op eigen krachten lid van de eurozone worden.
Kortgeleden verklaarde de premier, en op het ogenblik tevens fungerend voorzitter van de Raad van de EU: "Eerst Griekenland is geen leuze meer, maar realiteit." Laten we niet flauw zijn: een paar hele groten uit het bedrijfsleven zijn er inderdaad hard op vooruitgegaan. Hun winsten konden superwinsten worden. Dit stukje Griekenland is inderdaad sterker geworden. Maar een blik op het 'andere' Griekenland, dat bestaat uit de grote meerderheid van de bevolking, geeft echter een heel ander beeld te zien. Vergeleken met de andere lidstaten van de EU heeft Griekenland:
- de laagste lonen en pensioenen, maar ook de ruimste winstmarge (zelfs groter dan die van de meest ontwikkelde Europese landen);
- de duurste leningen (hoogste rentepercentages voor leningen voor huisvesting, consumptie en credietkaarten), maar de laagste spaarrentes;
- de hoogste overheidsschuld uitgedrukt in percentage van het bruto nationaal product, maar de laagste levensstandaard;
- de hoogste inflatiegroei, maar de laagste koopkracht bij de zogeheten brede lagen van de bevolking;
- de hoogste werkloosheidscijfers (vooral bij vrouwen en jongeren);
- de hoogste uitgaven ten bate van het grootkapitaal (privileges, subsidies);
- de laagste uitgaven voor onderwijs, gezondheidszorg, sociale voorzieningen, onderzoek;
- de laagste arbeidskosten (goedkoopste salarissen), maar óók de slechtste concurrentiepositie;
- de laagste belasting op de winsten van grote bedrijven, maar de hoogste belasting op het inkomen van de werkende bevolking;
- een voortdurende stijging van het tekort op de handelsbalans, ondanks het feit dat de regering steeds meer de productiekosten drukt (via: neerwaartse druk op lonen, 'goedkoop' geld en subsidies voor grote bedrijven, enz.).
De regering juicht over deze 'convergentie'resultaten, waarvoor zij dus van bovengenoemde organisaties een pluim op de hoed krijgt. Het gaat economisch goed. Het lijkt op een Grieks gezegde: "De operatie is geslaagd, maar de patiënt helaas overleden." Immers, afgezien van bovengenoemde 10 punten, laten de gegevens van Eurostat (Statistische Dienst van Europese Unie) zien, dat Griekenland de afgelopen tien jaar pas op de plaats gemaakt heeft wat de 22 procent Grieken betreft die onder de armoedegrens leven, en dat de arbeidskosten in het land beneden de 50 procent van de gemiddelde arbeidskosten in de EU liggen. ('Aziatische lonen, Europese prijzen').
Kortgeleden kregen diegenen, die de prestaties van dit 'sterke' Griekenlandniet willen erkennen, een standje van premier Simitis. Hij riep de critici op "te stoppen met hun vruchteloze confrontaties en het nationale belang voorrang te geven op basis van de democratische verworvenheden, het respect voor de mensenrechten en het internationale recht!"
Nogal gewaagde opmerkingen, vooral het laatste, gezien de manier waarop Griekenland meedoet aan de invasie in Irak (maar blijft beweren niet mee te doen): door de basis van Soeda (Noord-West Kreta) ter beschikking te stellen, bemanningen te leveren voor de Awacs-vliegtuigen en oorlogsfregatten én een Iraakse diplomaat het land uit te zetten, omdat de VS het eisten!
'America first'? Of toch Griekenland?
In elk geval troffen we in een van de Griekse ochtendbladen het volgende spotprentje aan: in het gedachtewolkje boven het hoofd van de premier stond met dikke letters 'America first' en daaronder met gewone drukletters 'ik blijf erbij: Griekenland komt op de allereerste plaats.' Politieke satire en spotlust zijn sinds Aristofanes, die in de Oudheid al dit soort 'nationaal realisme' op de korrel nam, niet verdwenen. Net zo min als de redenen, die tot het ontstaan ervan aanleiding gaven.