Deze op het eerste gezicht misschien wat wiskundig aandoende vraag slaat op het nieuwe verkiezingswetsontwerp, dat de Griekse regering 'gebrouwd' heeft een aantal maanden voor de verkiezingen (april 2004, als men zich houdt aan de periode van vier jaar).
Griekenland kent geen evenredige vertegenwoordiging, maar een systeem van zetelroof ten koste van de kleinere partijen, dat tot nu toe een regering van één partij mogelijk maakte en dus coalities overbodig. Zeventig procent van het aantal zetels (het Griekse parlement heeft er in totaal 300) wordt evenredig over de partijen verdeeld (al naargelang het percentage behaalde stemmen) en de rest gaat naar de grootste partij. Dit percentage zou nu 80 procent worden en de minister van Binnenlandse Zaken sprak trots van "de grootst mogelijke evenredigheid, die de evenredige vertegenwoordiging benadert, de wet democratischer en evenrediger maakt zonder verlies van regeringsstabiliteit.
De drempel van 3 procent voor toetreding tot het parlement blijft overigens bestaan. Het veelvuldig aangevoerde argument van stabiliteit (coalitieregeringen zouden per definitie onstabieler zijn) slaat nergens op. Een blik op de ervaringen van de Europese parlementaire geschiedenis is voldoende om dat in te zien. De regering rekent duidelijk op onwetendheid bij het grote publiek.
Andermaal een wetsontwerp dus dat de versterking van het tweepartijenstelsel beoogt, waarvan er telkens één regeert op z'n hoogst in afwisseling met een element van bipolariteit via coalitieregeringen die natuurlijk hetzelfde volksonvriendelijke beleid voortzetten. De mogelijkheid van een éénpartijregering met parlementaire meerderheid blijft bestaan, ook al heeft die partij een stemmenminderheid. De verhoging van de grens voor evenredige zetelverdeling van 70 procent biedt de twee grootste establishmentpartijen de mogelijkheid, als het eventueel niet lukt met één partij te regeren, een coalitie van centrum-links of centrum-rechts uit de hoed te toveren, goochelend met percentages. Hoofddoel van de kieswetten van de burgerlijke 'democratie' is immers altijd in de eerste plaats de belangen van haar sociaal-economische stelsel veilig te stellen.
Het wetsontwerp voorziet ook opsplitsingen van kiesdistricten zogenaamd om immorele praktijken te voorkomen (omkoperij, ongeoorloofde jacht op stemmen via steekpenningen, vriendjespolitiek, corruptie enz.). Maar de immoraliteit zit in het sociaal-economische systeem zelf en de politiek die het steunt en instandhoudt, en verandert niet met de grootte van het kiesdistrict. Zolang grote economische belangen smeergeld betalen, zijn er ook liefhebbers genoeg voor dat smeergeld te vinden. Politiek immoreel is, dat rijken steeds rijker worden door uitbuiting van het werk van anderen.
De regering wil een dialoog over het bewuste wetsontwerp met de politieke partijen. De KKE (Communistische Partij) weigert een dialoog hierover aan te gaan. Deze partij heeft zich samen met andere kleinere partijen altijd ingezet voor een onvervalst stelsel van evenredige vertegenwoordiging zonder kiesdrempels en heeft ook nu weer opgeroepen tot gemeenschappelijke actie samen met andere partijen en organisaties in de samenleving, die hiervoor staan. Of zoals de parlementaire vertegenwoordiger van de KKE verklaarde: "Er is geen marge meer voor dialoog, die heeft al 30 jaar plaatsgevonden. Politiek links heeft allang duidelijk gemaakt dat de enige kieswet, waarmee de volkswil de kans krijgt zich te uiten, de onvervalste evenredige vertegenwoordiging kan zijn. Een stelsel kan niet meer of minder evenredig zijn. Wat wil de regering eigenlijk? Onze consensus over hoeveel zetels ze van ons afpakt? We blijven bij het stelsel van de onvervalste evenredige vertegenwoordiging. Daar gaan we niet over onderhandelen."
Uiteraard, wat eigenlijk ter discussie zou moeten komen te staan is het hele sociaal-economische beleid. Maar daar tornt een burgerlijke 'democratie' niet aan, want dat zou haar bestaansgrond aantasten en die moet immers buiten kijf staan.