Op het hoogtepunt van de Vietnam-oorlog werden burgers door een legereenheid afgeslacht en het bloedbad werd in de doofpot gestopt. Het gaat hier echter niet om My Lai. De massaslachting kwam pas de afgelopen week aan het licht, en niet dankzij een van Amerika's sterverslaggevers.
Het was een sensationeel verhaal, maar toch was het niet de gerenommeeerde New York Times die de gruweldaad onthulde en ook niet de Washington Post, die nog steeds rust op de lauweren van Watergate. Evenmin betrof het de New Yorker die bekendstaat vanwege zijn dieptejournalistiek. Het was The Blade, een dagblad met een oplage van 150.000 stuks die verschijnt in de stad Toledo, Ohio, nabij het Eriemeer.
Gedurende vier dagen de afgelopen week bracht The Blade het relaas van de afslachting van onschuldige Vietnamese burgers door een legereenheid van de VS met de naam Tiger Unit. Het verhaal werd onmiddellijk beschouwd als de ontdekking van een nieuw My Lai, de beruchte afslachting van Vietnamese dorpsbewoners die de Amerikaanse wreedheden tijdens oorlogstijd in de openbaarheid bracht.
De grotere Amerikaanse kranten en televisiestations mochten vechten om de kruimels van het verhaal, wat niet gemakkelijk was. Twee journalisten van de Blade hadden immers acht maanden lang alleen aan deze primeur gewerkt, en een derde voegde zich halverwege bij hen. Samen interviewden ze meer dan honderd mensen. Ze spoorden militairen van Tiger Force op en tenslotte reisden ze naar Vietnam om met overlevenden en getuigen te spreken. "De reacties waren overweldigend. De regering heeft dit de afgelopen 36 jaar stilgehouden", zei Ron Royhab, een van de hoofdredacteuren van The Blade.
Het verhaal begon met een tip van het kantoor van The Blade in New York over een paar geheime documenten. Deze informatie werd doorgegeven naar Ohio, waar de journalist Mike Sallah begon te spitten. Tijdens dit proces doken er verwijzingen op naar een geheim onderzoek naar Tiger Force. Verzoeken voor inzage in legerdocumenten werden afgewezen, wat betekende dat het team van the Blade zelf op zoek moest gaan naar getuigen en slachtoffers. De details van het verhaal zijn schokkend, zowel voor de Vietnamese overlevenden als voor veel Amerikaanse militairen die nog in leven zijn.
De moordpartijen werden niet genegeerd of aangemoedigd door de legerleiding, maar toen er een onderzoek ingesteld werd duurde dit vier jaar. Niemand werd in staat van beschuldiging gesteld. De details werden niet vrijgegeven voor het publiek en zijn nog steeds geheim. Bill Carpenter, een voormalige infanterist van Tiger Force is van mening dat de zelfbenoemde vroegere commandant van het doodseskader, luitenant James Hawkins, verantwoordelijk gehouden moet worden. Hij "genoot intens van het moorden" en nu hij met pensioen is in Florida verdedigt hij nog steeds op uitdagende manier de activiteiten van zijn peloton tijdens de oorlog. "Ik heb nergens spijt van", zo verklaarde hij.
In Vietnam is de herinnering aan deze bloeddorstigheid nog vers. Een boer, Nguyen Dam, die nu 66 jaar is, herinnert zich levendig dat hij aangevallen werd. "Onze bevolking verdiende het niet zo te sterven. Wij waren boeren, we waren geen soldaten. We deden niemand kwaad", zei hij.
Ook uit de rangen van Tiger Force zelf vielen opzienbarende verhalen op te tekenen. Een soldaat, Gerald Bruner, keerde zich tegen zijn medesoldaten en beval hen op te houden met het neerschieten van burgers of hij zou zelf het vuur openen. Hiervoor kreeg hij een fikse uitbrander van een officier en werd hem geadviseerd een psychiater te bezoeken. Bruner was een van de weinigen die zich verzette tegen het moorden.
Barry Bowman zegt dat hij sedert het zien van de executie van een oude Vietnamese man steeds gekweld wordt door nachtmerries. Anderen maken melding van flashbacks en zijn in therapie gegaan om met hun misdaden om te leren gaan. Anderen betoonden geen berouw.
Dat er nog mensen in staat van beschuldiging gesteld worden is onwaarschijnlijk. Toch zal de reeks verhalen over Tiger Force ervoor zorgen dat The Blade dit jaar meedingt naar de Pulitzer Price. Het winnen van prijzen is niet nieuw voor The Blade. De krant is een zeldzaam fenomeen in de moderne VS omdat ze in het bezit is van de rijke lokale familie Robinson
Block, die de onderzoeksjournalistiek in een hoog vaandel heeft staan. Daardoor is er geld en tijd beschikbaar voor journalisten van The Blade om zo een belangrijke primeur te brengen. "We hebben de middelen hiervoor. Er zijn geen aandeelhouders waarover we ons zorgen moeten maken", aldus Royhab.
Een ander onderzoek van The Blade, over levensgevaarlijke risico's in de industrie, stond in 2000 al eens op de shortlist van de Pulitzer Price. "The Blade uit Toledo valt niet te vergelijken met andere Amerikaanse kranten. Wij zijn belangrijker", zei John Robinson Block, de belangrijkste vertegenwoordiger van de familie, over de krant. De familie Robinson Block is sinds 1926 in het bezit van de krant en men is zich er goed van bewust dat de krant tot de jaren 1920, toen ze landelijk verscheen, een belangrijke rol speelde in de Amerikaanse krantenwereld. "Waarschijnlijk waart er nog steeds een geest uit die tijd rond", aldus John Robinson Block. Vorige week werd de geschiedenis nieuw leven ingeblazen. En, zoals John eraan toevoegde: "Zolang ik leef zullen we proberen op dezelfde voet voort te gaan."
Bron: The Observer, New York, 26 oktober, vertaling Frans Willems.