Allemaal zag ik ze aan me voorbijgaan. M'n ogen hield ik stijf dicht, want ik wilde niemand missen. Weemoed, heimwee, medelijden, kwaadheid, dat alles ging door me heen, wisselend naar de figuren die ik zag passeren. Wat waren het er veel, wat een stoet!
Sommigen hadden van tevoren een onverschillige blik ingestudeerd, zodat zij bij het aan mij voorbijgaan hun ogen gericht hielden op een vrachtauto die gelost werd of op een broodpikkende kraai. Zij zagen mij niet staan... ook de doden liepen mee, tot leven gewekt ter gelegenheid van deze parade. En ook zij die nog niet oud waren, het gemaakt hadden en het leven van hun ouders na de opstandige onderbreking hadden voortgezet. Weer anderen, toch nog jonge mensen, hadden het niet gered, zo te zien. Hun tegendraadsheid hadden zij niet afgelegd; hun ingevallen wangen en spillebenen waren de daarvoor betaalde prijs. Eens waren zij allen revolutionairen, de wereld moest veranderen... 't Was niet een parade van overwinnaars, 't was eerder een lange stoet van krijgsgevangenen... Zij hadden de oorlog verloren of ze hadden hun oorlog verloren. Zij hadden zich aangesloten bij de winnaars om zich ook een beetje winnaar te voelen. En dáár waren de wrokkigen. Hun geniale analyses waren nooit begrepen, op hun revolutiemodellen was nooit iemand serieus ingegaan... Er liepen de politiek-gepensioneerden, zij hadden genoeg gedaan, anderen moesten het vaandel maar eens overnemen. Daar liepen de anderen, vóór hen, áchter hen, naast hen, maar zonder vaandels. Wat een stoet, wat waren het er veel... Ik opende m'n ogen en ik zag de andere werkelijkheid. (Abschied der Gladiatoren).
Bovenstaand stukje schreef ik eens. Al weer heel lang geleden. Als een zelfbedachte droom. De oplettende lezer had na de eerste zinnen al door over wie en wat het gaat. Over het gemoed van de schrijver destijds natuurlijk, maar ook om de vraag wat zo velen bewoog om communist te zijn en het later niet meer te zijn of het gewoon voor gezien te houden. Gewoon? Hier zijn we op het punt aangeland waar het waarom van het alsnog gebruikmaken van het stukje aan de orde is.
Men hoort vaak zeggen dat mensen met de jaren milder worden. Zo gek is die bewering niet als we er even bij stilstaan dat, in de meeste gevallen, zelfs na een fikse ruzie, men na één of twee dagen al weer wat milder is. Als dat milder worden nu ook van toepassing is, dan slaat dat zeker op de 'politiek gepensioneerden' die vonden dat ze genoeg hadden gedaan en dat anderen het vaandel maar eens over moesten nemen. Het wordt de volhouder gemakkelijk gemaakt de niet-volhouder laf te vinden. Maar buiten politiek inzicht, karaktereigenschap, speelt dikwijls nog wat anders mee dat bepalend is: de omstandigheden. Toegegeven, alles kan meespelen bij een keuze de omstandigheden de doorslag te laten geven.
Er is niets op af te dingen als communisten zich deel wisten van een groot geheel, van een wereldbeweging die internationaal potten kon breken. Bij velen was dat het geval. De Oktoberrevolutie van 1917; het communistisch aandeel in het verslaan van het fascisme; nog meer staten waar men het socialisme wilde opbouwen, Oost-Europa, China, Indo-China, Cuba, progressieve ontwikkelingen in Afrika en andere Aziatische landen, in Latijns-Amerika. Miljoenen mooie woorden zijn er gesproken en geschreven. Aan ons de overwinning, in vele talen. Mogen wij het mensen dan kwalijk nemen dat ze wel eens iets te trots waren op al die socialistische vooruitgang? Mogen wehet mensen dan kwalijk nemen dat ze bij grote nederlagen gedesillusioneerd, ja zelfs verbitterd raakten? Waar hadden zij het allemaal voor gedaan, wat hadden ze er wel niet allemaal voor moeten laten...?
Natuurlijk voelde je je ongemakkelijk als je destijds vooraanstaande en landelijk bekende communisten hoorde zeggen dat ze zich bedrogen voelden. Hoezo bedrogen? Omdat andere communisten in socialistische landen de moed hadden opgegeven of gewoon lafaards of zelfs verraders bleken? Andermans feilen is maar al te vaak het argument voor politieke zelfpensionering.
Maar toch, laten wij een beetje mild zijn voor hen die de moed opgaven. Want wie de moed opgeeft moet deze toch eerst hebben gehad om op te kunnen geven. Maar voor wie eenmaal de moed heeft opgegeven is het heel moeilijk deze weer op te pikken. Rust roest. Opnieuw beginnen is moeilijk, zelfs al klopt het hart nog steeds revolutionair. Uit deze overpeinzing, want zo mag je het toch wel noemen, moet zeker geconcludeerd worden hoe belangrijk elke medestrijder nu is. Hoe beter men in staat is te treuren om vele verliezen, des te beter is men in staat verheugd te zijn om de kleinste winst.