Economische Achtergronden van de Oorlog om Irak


Links Peter Custers, midden Aart Stevens, voorzitter HVP en rechts Mohamed Hassan.
Foto Wilco Mulhuizen

Samenvatting van de lezing van Peter Custers gehouden tijdens het forum georganiseerd door het Haags Vredesplatform (HVP) - Den Haag tegen de 'Nieuwe Oorlog', 14 mei, 2004

De discussie die in de reguliere media wordt gevoerd over de achtergronden die tot de oorlog om Irak hebben geleid is vanaf de aanloop tot die oorlog, in juli/augustus 2002, tot op de dag van vandaag voornamelijk gegaan over de geveinsde redenen voor die oorlog: aanvankelijk de geveinsde dreiging van bezit van vernietingswapens door Saddam Hoessein, meer recentelijk de geveinsde doelstelling van verbreiding van democratie en respect voor mensenrechten in het Midden-Oosten. Beide hoofdredenen die de VS hebben aangevoerd, zijn intussen door de feiten weerlegd. De verhalen die er momenteel in omloop zijn over mishandelingen, seksuele vernederingen en martelingen in de Abu Ghraib gevangenis van Bagdad laten zien dat ook de VS-pretentie, als zou men uit zijn op respect voor mensenrechten, op hypocrisie berust. Helaas wordt in de reguliere media maar mondjesmaat ingegaan op de economische achtergronden van de oorlog in Irak. En dat terwijl een analyse van de economische drijfveren beslist noodzakelijk is om het handelen van de VS te kunnen begrijpen.

De economische achtergronden van de oorlog die de Verenigde Staten en Groot-Brittannië in Irak voeren vallen - wat schematisch - te verdelen in een tweetal blokken van thema's. Onder het eerste blok valt onder meer het vraagstuk van de olie: het belang voor de VS van direct beheer over de oliebronnen van Irak, die de tweede grootste ter wereld zijn, en het belang van het verkrijgen van een grotere greep op de internationale olieprijzen.

Een aanverwant thema is dat van de overheersende positie van de dollar als internationaal betalingsmiddel. Zoals in alternatieve media terecht is gesteld, nam Saddam Hoessein (in 1999) het besluit om voortaan te eisen, dat Irak voor zijn olie-exporten in euro's zou worden betaald, en waren de VS bang dat andere olie-exporterende landen het Iraakse voorbeeld zouden volgen. Ook een deel van de omvattende schuldenproblematiek van de VS valt onder dit blok van thema's te rangschikken. De buitenlandse schuld van de VS, die met name sinds eind negentiger jaren heel snel gestegen is, houdt primair verband met het jaarlijkse tekort op de handelsbalans.

In onderstaand betoog wil ik het hebben over een ander blok van thema's, omdat dat in de openbare discussie het meest verwaarloosd wordt, te weten de samenhang tussen de oorlog om Irak en de ombuiging die er sinds het eind van de regeerperiode van Clinton heeft plaatsgehad in het conjunctuurbeleid van de VS. Globaal gezien kun je de economische conjunctuur met zijn op- en neergaande lijn in de VS sinds begin tachtiger jaren verdelen in een drietal periodes. Ten tijde van het presidentschap van Ronald Reagan was er sprake van een vrij rechtlijnig verband tussen de aankopen van wapensystemen en het monetaire beleid van de regering. Met name het beleid ten aanzien van rentestanden werd door militaire aanbestedingen bepaald. Maar omdat de afhankelijkheid van de militaire sector eind tachtiger jaren tot een kortstondige periodieke crisis leidde, moest de VS-regering zijn conjunctuurbeleid toen wel gaan bijstellen. Zo kregen we een decennium waarin de informaticasector de drijvende kracht van de economische groei werd.

Maar sedert het eind van de negentiger jaren neemt de Amerikaanse regering, onder druk van het militair-industrieel complex, zijn toevlucht opnieuw tot militaire aankopen als hefboom voor economisch beleid.

Die verschuivingen in conjunctuurbeleid kunnen vrij makkelijk geïllustreerdworden aan de hand van het proces van kapitaalconcentratie, zoals dit sinds de tachtiger jaren verlopen is. Hierbij is sprake van verschuivingen die heel bewust gestuurd worden vanuit Washington. In de tachtiger jaren was er sprake van grote belangstelling van civiele bedrijven voor opdrachten van het Pentagon. Omdat het Pentagon gul was met opdrachten en omdat er met leveranties van wapensystemen makkelijk superwinsten konden worden geboekt, kochten civiele monopoliebedrijven als General Motors militaire bedrijven op om van de situatie mee te kunnen profiteren. Sinds eind tachtiger jaren is het patroon van kapitaalconcentraties echter ingrijpend gewijzigd.

Volgens rapporten die zijn opgesteld voor het Pentagon was aan het eind van die conjunctuurperiode sprake van een massaal uittreden van civiele bedrijven, die hun belangstelling voor militaire overheidsopdrachten verloren.

In een volgende periode, toen het budget van het Pentagon verder slonk, werden wapenbedrijven aangemoedigd om onderling samen te gaan. Helemaal in tegenspraak met de ideologie van de vrije concurrentie, en in tegenspraak met het officiële Amerikaanse ontmoedigingsbeleid t.a.v. monopolievorming, stuurde de regering Clinton aan op fusies en overnames, om er zo voor te zorgen dat de productiecapaciteit van bedrijven in de militaire sector van de VS zou worden beschermd. Het resultaat is goed af te lezen in artikelen, die in bladen als de Economist, en ook in het Jaarboek van de Zweedse onderzoeksinstelling Sipri, zijn gepubliceerd: er bleven slechts een handjevol mammoetbedrijven over: Lockheed Martin, Northrop Grumman, Boeing, Raytheon en General Dynamics, en het aantal toeleveranciers per wapensysteem aan het Pentagon slonk. Deze fase in de geschiedenis van kapitaalconcentratie valt grofweg samen met de conjunctuurperiode van begin negentiger jaren tot aan 1997-1998, waarin de productie van computer-hardware en software een beslissende invloed had op het groeiproces in de VS.

De afgelopen vijf à zes jaar hebben we te maken met een nieuw verschijnsel, dat van de Amerikaanse zucht naar zogenaamde 'transatlantische samenwerking'. Op nadrukkelijk advies van de VS-regering zoeken topbedrijven in de Amerikaanse militaire sector naar mogelijkheden om samenwerking te smeden met Europese militaire bedrijven, of om die over te nemen. Pikante voorbeelden zijn o.a.: de aankoop van het Duitse HDW, een van de grootste bouwers van onderzeeërs ter wereld, door het Amerikaanse investeringsfonds OEP ten gunste van het monopoliebedrijf Northrop Grumman; en de overname, wederom door een investeringsfonds uit de VS, van de Duitse bouwer van vliegtuigmotoren MTU. Alle vijf bovengenoemde reuzenbedrijven uit de Amerikaanse militaire sector voeren op voorspraak van de regering in Washington een heel actief 'transatlantisch' beleid. De strategische betekenis daarvan: door verwerving van machtsposities op de Europese markt voor wapenaankopen hoopt de VS-regering te zorgen voor veel wapenexporten, zodat Amerikaanse militaire bedrijven in een tijd van stijgende militaire uitgaven in de VS niet opnieuw afhankelijk worden van Pentagon-opdrachten alleen.

De voorbereidingen op de oorlog in Irak zijn begonnen in een tijd waarin de VS-economie in een recessie verkeerde, en moesten er mede voor zorgen dat de overgang naar een nieuwe conjuctuurperiode, waarin wapenaankopen net als in het Reagan-tijdperk voor macro-economisch stimuleringsbeleid worden gebruikt, zo 'soepel' mogelijk zou verlopen. De agressie-oorlog had voor de VS een functie als zogenaamde 'pump primer', doordat aankopen in het kader van de oorlog hielpen om de pomp aan het werk te krijgen, om een nieuwe groeiperiode te helpen inluiden. Die functie hebben de speciale aankopen van het Pentagon vooral vervuld voor bedrijven in de sector waar informatie-technologie wordt geproduceerd, en voor hun toeleveranciers. De recessie brak uit toen de verkopen van bedrijven in die sector plotseling kelderden. Uit cijfers gepubliceerd in het Franse dagblad Le Monde blijktdat het Pentagon bedrijven als IBM en Silicon Graphics door extra opdrachten over de grootste klap heen hielp.

Maar de oorlog om Irak lijkt ook bedoeld om te voorkomen dat er kritische vragen worden gesteld bij de toepassing, door de regering in Washington, van het beginsel van de zogenaamde 'multiplier'. Dit beginsel houdt in dat een regering bijna continue investeringen doet die een breed effect hebben op de economie, op de bereidheid van privé-bedrijven om eigen investeringen te doen. In de jaren voorafgaand aan de oorlog om Irak gaf de begroting van het Pentagon een sterk stijgende lijn te zien. Maar het macro-economische effect van de militaire bestedingen is nog aanzienlijk versterkt door het omvangrijke oorlogsbudget (87 miljard voor het eerste jaar) dat het Amerikaanse Congres in oktober van 2003 aangenomen heeft. Een Amerikaanse onderzoeker als Koziak voorspelt dat de stijging in militaire uitgaven de komende jaren doorzet, en veel groter zal zijn dan het Pentagon officieel toegeeft. Bovendien gaan - in strijd met de huidige militaire doctrine - onderzoeken naar de bouw van grote draagsystemen voor wapens, die de breedste macro-economische betekenis hebben, gewoon door.

(26/5/02004)

(De brochure van Peter Custers, 'De Oorlog om Irak en het Amerikaanse Economische Beleid' is uitgebracht door:
XminY Solidariteitsfonds,
De Wittenstraat 43-45,
1052 AL Amsterdam,
tel: 020-6279661,
Email: xminy@xminy.nl
website: http://www.xminy.nl