China's stille revolutie op het platteland


Het verschil tussen platteland en het geïndustrialiseerde deel van China is enorm groot.  


Deze affiches tonen de vorderingen op het gebied van de ruimtevaart.

 

Jiang Wenran (*)

Het Chinese Volkscongres stemde onlangs vóór de opname van de bescherming van de mensenrechten en het privé-eigendom in de grondwet. Maar er voltrekken zich andere grote veranderingen in de Chinese strategie.

Het huidige Chinese leiderschap, dat een jaar geleden aan de macht kwam, heeft 'de eenzijdige nadruk op de groei van het bbp' van de afgelopen tien jaar bekritiseerd en een nieuwe benadering van de modernisering aangekondigd, die wordt gekenschetst als 'evenwichtig, op de mens gericht en milieuvriendelijk'. De bijstelling van de prioriteiten - en de neiging van buitenstaanders om daar overheen te kijken - is niet moeilijk te begrijpen.

De wereld is gefascineerd door China's economische wonder, maar zij is veel minder geïnteresseerd in de kosten die gepaard gaan met de jaarlijkse economische groei ter grootte van acht à negen procent in de afgelopen vijfentwintig jaar. De energieconsumptie van iedere Chinese industriële productie-eenheid ligt bijvoorbeeld dicht bij driemaal het mondiale gemiddelde. Op veel plekken is het milieu bijna onherstelbaar verwoest.

Daarnaast onthult de recente Chinese bestseller 'Een onderzoek naar de Chinese boeren' de enorme menselijke kosten van het Chinese streven naar modernisering. Het boek trok de aandacht van zowel de elites als het massapubliek met zijn hartverscheurende verhalen over het leed van 900 miljoen boeren en zijn stoutmoedige kritiek op de landbouwpolitiek van de regering.

Achter de blinkende wolkenkrabbers van Peking, Shanghai en andere stedelijke centra heeft de meerderheid van de Chinezen, die op het platteland woont, weinig gehad aan de materiële vooruitgang van de afgelopen twee decennia. Integendeel, de aanvankelijke voordelen voor de boeren van de landbouwhervormingen van eind jaren zeventig en begin jaren tachtig zijn verdwenen; het reële inkomen van de boeren is de afgelopen jaren gedaald doordat hun productiekosten zijn gestegen en de landbouwprijzen zijn gedaald. In de meeste delen van China kan de landbouw niet langer een respectabele levensstandaard garanderen.

Het meest verontrustend is de steeds verder toenemende belastingdruk waaraan de boerenbevolking blootstaat. Terwijl het gemiddelde landbouwinkomen in de periode 1994-1997 met negentig procent steeg, nam de belastingdruk op het platteland met maar liefst 800 procent toe. Meer dan driehonderd belastingen en leges zijn de boeren aan allerlei overheidsniveaus verschuldigd. Sommige gemeenten heffen bijvoorbeeld veertien soorten leges bij de registratie van een huwelijk.

Vandaag de dag bedraagt het jaarinkomen van een Chinese boer slechts een zesde van dat van een stadsbewoner, terwijl hij driemaal zoveel belasting moet betalen. Dit komt boven op de vele andere financiële lasten die hem op lokaal niveau worden opgelegd. Vijfentwintig jaar van hervormingen hebben niets veranderd aan het beeld van China als 'een land met twee systemen'. Een model dat de stedelijke centra van China gescheiden houdt van de landbouwgebieden, waarbij de ontwikkeling van de eerstgenoemde ten koste gaat van de laatstgenoemde.

Als we de zogenoemde 'Gini-coëfficiënt' hanteren om de hieruit voortvloeiende inkomenskloof te meten, waarbij het cijfer 0 staat voor een volmaakt gelijkwaardige inkomensverdeling en het cijfer 1 voor precies het tegenovergestelde, komt het cijfer voor China in het jaar 2002 uit op 0,454. Dit is een internationaal erkend niveau van 'absolute ongelijkheid'. India, datlange tijd bekend stond om zijn enorme verschillen tussen arm en rijk, kent een 'Gini-coëfficiënt' die de afgelopen vijftig jaar rond de 0,30 tot 0,32 heeft geschommeld. Daarom is het huidige China een veel minder rechtvaardige maatschappij dan India.

Een recente studie van de Chinese academie voor sociale wetenschappen kwam tot de slotsom dat de Chinese inkomenskloof tussen stad en platteland de grootste ter wereld is, wellicht met uitzondering van Zimbabwe. De ironie hiervan is dat China alom wordt geprezen als een succesverhaal, terwijl Zimbabwe over het algemeen wordt beschouwd als een 'mislukte staat'.

Deze oneerlijke inkomensverdeling, die is gebaseerd op een combinatie van economische uitbuiting, sociale onrechtvaardigheid en politieke uitsluiting, heeft geleid tot stil maar weerbarstig verzet onder de Chinese boeren. Zij protesteren, zij dienen petities in, en als alle andere middelen zijn uitgeput nemen zij deel aan plaatselijke rellen. Toch verandert er weinig. Als gevolg daarvan bedreigt de 'boerenkwestie' nu de sociale stabiliteit en is zij mogelijk net zo explosief als toen Mao zijn revolutie organiseerde rondom de onvrede van de boeren met de landbouwpolitiek van de nationalistische regering van Chiang Kai-shek.

In reactie hierop heeft premier Weng Jiabao tijdens het Volkscongres een reeks maatregelen aangekondigd, uiteenlopend van het afbouwen van de boerenbelastingen in de komende vijf jaar tot het verhogen van het boereninkomen. Maar hoewel de officiële aandacht voor de armoede op het platteland muziek is in de oren van de armen, toont de ervaring aan dat zulke beloften meestal ontoereikend zijn. De voorganger van Weng, Zhu Ronji, heeft ook gezegd dat het zijn grootste zorg was hoe hij de belastingdruk voor de boeren moest verminderen en het boereninkomen verhogen. Niettemin is de situatie alleen maar slechter geworden.

De Chinese regering moet erkennen dat de grote inkomensverschillen en de armoede op het platteland niet langer uitsluitend een economisch probleem zijn, maar dat zij ook de sociale vrede en de politieke stabiliteit bedreigen. Samenhangende hervormingen vormen de enige oplossing.

Tenzij China kiest voor grotere politieke openheid en de armen de kans geeft hun zorgen te uiten, zichzelf te vertegenwoordigen en de tenuitvoerlegging van het beleid te controleren, blijft het gevaar op de loer liggen dat het land het slachtoffer wordt van een valse en riskante welvaart.

Project Syndicate 2004. Vertaling: Menno Grootveld. Zie ook www.fd.nl/China

(*) Jiang Wenran groeide op in China en bracht begin jaren zeventig vijf jaar op een boerderij door. Hij is hoogleraar in de politieke wetenschappen aan de Universiteit van Alberta, Canada.

(*) Overgenomen uit: FD, 23-4-2004

China gaat armoede op platteland aanpakken

China trekt dit jaar circa $ 1,5 mrd uit voor armoedebestrijding op het platteland. De Chinese regering ziet de kloof tussen arm en rijk als een bedreiging voor de sociale stabiliteit en de economische groei. De steun moet vooral toekomen aan boeren, waarvan er in 2003 volgens de China Daily 29 miljoen onder de in China gehanteerde armoedegrens leefden. De inkomens van de boeren stegen tussen 1997-2003 half zo langzaam als die van stadsbewoners. (FD, 5-5-2004)