De resultaten van het in 2000 door de OESO doorgevoerde "Programm for International Student Assessment" (PISA), waarbij het kunnen begrijpen en bestuderen van wiskunde en de natuurwetenschappelijke vakken werden getoetst in meer dan 30 landen, veroorzaakten in Duitsland grote opschudding. Het land eindigde - evenals Luxemburg - op lagere niveaus dan de overige West- en Noordwest-Europese landen.
Die opschudding leidde tot grote woorden, dure onderzoeken en vervanging van personeel op de verantwoordelijke posities, maar in de klas veranderde er maar weinig. In kringen van de 'Gewerkschaft Erziehung und Wissenschaft' (de Duitse AOb) ontstond het gezegde "Door herhaaldelijk wegen wordt het varken niet vetter". De bekend geworden resultaten van PISA II hebben dit bevestigd. Duitsland heeft bij het vervolgonderzoek (PISA II) amper betere resultaten behaald dan drie jaar geleden.
In de Duitse bondslanden werden 50.000 scholieren van 15 jaar getoetst. Het resultaat daarvan gaf aan dat het niveau op alle getoetste gebieden gemiddeld in de onderste helft van de 31 industriestaten ligt: voor wiskunde op plaats 17 (drie jaar geleden: plaats 20), voor leesvaardigheid: plaats 20. Zonder leesvaardigheid van wiskundige stellingen hoef je niet te rekenen op een opleidingsplaats in het Duitse leerlingstelsel.
De slechte plaats in de competitie van de industriestaten omvat echter niet het hele probleem. Als 31 varkens worden gewogen, moet er eentje het vetste zijn. Je kunt je nog verheugen over het kleinste biggetje. Het probleem zit ergens anders: ook PISA II maakt duidelijk dat de leerprestaties op school een klassenvraagstuk is. De leerprestatie hangt in Duitsland, als in geen ander land van de wereld, af van het inkomen en de opleiding van de ouders. Het Duitse schoolstelsel levert duidelijk wanprestaties bij kinderen uit arbeiders- en migrantengezinnen. Hier worden de slechtste resultaten geboekt. De verschillen met kinderen uit rijke gezinnen zijn het grootst. Het kapitalisme in Duitsland is qua onderwijs een bijzonder reactionaire variant.
Dat is erg, maar nog verontrustender is dat, hoewel het probleem bekend is, er niets wordt ondernomen. Slechts op heel weinig plaatsen wordt aan het heilige 'gebouw' van de drieledige klassenschool met haar afdelingen "Hauptschule" (NL: VMBO), "Realschule" (NL: MAVO) en "gymnasium" (NL: (HAVO/VWO) getornd. Er werd in Duitsland altijd al graag geselecteerd. 'Menselijk kapitaal' hoeft daar niet te worden opgeleid, als dit het kapitalistische stelsel overbodige arbeidskrachten levert. Overigens, de analyses van twee grote toetsen (IGLU en TIMSS) tonen aan dat 50 procent van de aanbevelingen van de basisschool voor het voortgezet onderwijs foutief is. De selectie aan het einde van de vierde klas basisonderwijs (tien jaar) is vanuit wetenschappelijk oogpunt niet te verdedigen, omdat vóór het einde van de puberteit helemaal geen veilige prognoses gemaakt kunnen worden over schoolprestaties. Het Hamburgse LAU-onderzoek heeft bovendien aangetoond dat kinderen ook bij gelijke prestaties verschillend worden beoordeeld. Arbeiderskinderen krijgen in het basisonderwijs minder aanbevelingen voor het gymnasium (HAVO/VWO).
Van het succesvolle Finland 'leren op opleidingsgebied' had na PISA I naar de bron - de DDR - van dat onderwijsbeleid moeten worden gekeken. De 'Allgemeinbildende Polytechnische Oberschule' (algemeen opleidend polytechnisch voortgezet onderwijs) en de 'allseits gebildete Persönlichkeit' (algemeen opgeleide persoonlijkheid) zijn echter onderwijsidealen die in Duitsland worden afgewezen door CDU en FDP, SPD en Groenen. Deze idealen zijn niet gericht op de wisselende productievoorwaarden van het kapitaal en bovendien vijandig aan de elitevorming.
Vanuit dat oogpunt is het geen toeval dat Beieren en Baden-Württemberg de drieledigheid van het schoolstelsel in cement willen gieten. De SPD-landen beweren dat zij niet voor de 'Gesamtschule' (NL: middenschool) kunnen optreden omdat de ouders er tegen zijn. Ze moeten echter ook zeggen dat het de geprivilegeerde ouders zijn die deze posities hebben. Dit kiezerspotentieel te dienen is voor de SPD (en haar diverse coalitiegenoten) belangrijker dan zorgen voor een betere middenschool voor alle kinderen, die de nadelige ontwikkelingen zou kunnen opheffen.
Hoe groot de angst van de regeringen van de bondslanden voor het bekend worden van hun wanbeleid qua opleiding en onderwijs is, wordt ook duidelijk uit het feit dat de gegevens pas volgend jaar worden gepubliceerd. Duitsland's ministers van Onderwijs hebben een aanbod van de OESO tot publicatie nadrukkelijk van de hand gewezen.
* op basis van een artikel van Uwe Koopmann in "Unsere Zeit" van 26 november 2004.