President Macapagal-Arroyo onderstreept de passage in een antiterreurwet "om de tanden meer te laten zien in het gevecht tegen het terrorisme" en "onze internale veiligheidswetten te versterken."
|
|
Sinds kort is de zuidelijke Filippijnse provincie Sulu het toneel van hevige gevechten tussen het Filippijnse leger en eenheden van het Moro National Liberation Front (MNLF). Was er dan geen vredesakkoord van kracht met deze moslim-rebellen? En wat zit er achter deze 'nieuwe' oorlog?
De aanleiding van de huidige schermutselingen is een inval van het Filippijnse leger in een dorp waarbij het verschillende burgers doodde. Men zocht zogenaamd naar leden van de Abu Sayyaf, een gangsterbende. Het dorp lag echter in een gebied dat gecontroleerd wordt door het MNLF, een voormalige guerrillabeweging van Moro's (moslims) die bijna tien jaar geleden een vredesakkoord heeft getekend met de regering. Een oorlog brak uit en heeft reeds tientallen doden geëist en tienduizenden burgers op de vlucht gedreven.
Op 14 februari werd ook een serie gecoördineerde bomaanslagen gepleegd in twee steden in Mindanao en Metro Manilla waarbij 20 mensen omkwamen. De aanslagen werden meteen opgeëist door de Abu Sayyaf, een organisatie die volgens de overheid al zo goed als uitgeschakeld is, en waarvan ook aangetoond is dat ze banden onderhoudt met hoog geplaatste officieren van het leger.
Regeringstroepen hebben massale aanvallen ingezet met de steun van VS-militairen, die officieel alleen in het land zijn voor 'oefeningen'. Het bloed van de aanslagen was nog niet droog of de regering kwam al met voorstellen voor speciale bevoegdheden voor de president, invoering van de identificatieplicht en goedkeuring van de antiterrorismewet. Ondanks dringende oproepen van de moslimgemeenschap en de volksbeweging weigert de overheid de aanvallen te staken.
De gelijkenis met een vroeger scenario is treffend: In februari 2001 viel het Filippijnse leger een aantal dorpen in de provincie North Cotabato op het eiland Mindanao binnen omdat zich, volgens de legerleiding, in die dorpen een criminele bende ophield. De dorpen lagen echter in het gebied dat gecontroleerd werd door het Moro Islamic Liberation Front (MILF), een Moro afscheidingsbeweging die actief een guerrilla-oorlog voert. De inval had een oorlog met honderden doden en tienduizenden vluchtelingen als gevolg. Zelfs de vredesonderhandelingen, die toen in een vergevorderd stadium verkeerden, kwam aan een zijden draadje te hangen.
De oorlog in 2001 werd toen gebruikt om gezamenlijke oefeningen van Amerikaanse en Filippijnse militairen goed te praten. Deze 'tijdelijke' gezamenlijke oefeningen werden gevolgd door meer van hetzelfde en vier jaar later zijn de Amerikaanse troepen er nog steeds.
Ook toen werd de oorlog gevolgd door een serie bomaanslagen die een hoogtepunt bereikte met de bloedige aanslagen op het vliegveld en haven van Davao City. De aanslagen werden bijna allemaal toegeschreven aan de MILF en zelfs het NPA werd als verdachte opgevoerd. Het MILF en het NPA hebben de verantwoordelijkheid telkens ontkend en een onafhankelijk onderzoek houdt het leger zelf verantwoordelijk voor de meeste aanslagen. Al dit geweld ging vergezeld van voorstellen voor speciale bevoegdheden voor de president, invoering van de identificatieplicht en goedkeuring van een antiterrorismewet. Massaal protest van de volksbeweging heeft dat toen kunnen verhinderen.
Is de vergelijking toeval of herhaalt de geschiedenis zich? De regering schijnt nu wel meer haast te maken met de goedkeuring van de antiterrorismewet. Intussen ziet het ernaar uit dat de VS zich voorbereiden om een deel van de troepen uit het Japanse Okinawa over te brengen naar de Filippijnen.