De opkomst van het rampenkapitalisme


Schoothondje De Hoop Scheffer mag, geheel in de Nederlandse traditie, de belangen van het Amerikaanse kapitaal dienen als zetbaas in de NAVO.  


En alles onder het goedkeurende oog van hún god.  


 

Naomi Klein

In augustus vorig jaar, toen de media hun zomerslaapje deden, zette de doctrine van de preventieve oorlog van de regering Bush een forse stap voorwaarts. Op 5 augustus 2004 riep het Witte Huis het 'Bureau voor de Coördinatie van de Wederopbouw en Stabiliteit' in leven, met aan het hoofd de vroegere ambassadeur in Oekraïne, Carlos Pascual. De opdracht van deze instelling is het ontwerpen van 'post-conflict'-plannen voor meer dan vijfentwintig landen die zich op dit moment nog niet eens in een conflict bevinden. Volgens Pascual behoort het tegelijkertijd coördineren van drie volledige wederopbouwprogramma's in verschillende landen, die elk "vijf tot zeven jaar" kunnen duren tot de mogelijkheden van dit bureau. (slot)

Dat er winst te maken valt in de wederopbouwbusiness lijdt geen twijfel. Er is sprake van megacontracten voor de constructie- en toeleveringsbedrijven (10 miljard dollar alleen al voor Halliburton in Irak en Afghanistan); het "opbouwen van een democratie" is een industrie geworden ter waarde van twee miljard dollar; nog nooit zijn de tijden voor privé-adviesbureaus, die regeringen adviseren over de verkoop van hun bezittingen en die vaak als onderaannemers regeringstaken overnemen, zo rooskleurig geweest. Bearing Point, een van de meest begunstigde Amerikaanse bedrijven, meldde dat de "inkomsten van de afdeling openbare diensten in vijf jaar tijd verviervoudigd zijn" en de winsten zijn enorm: 342 miljoen dollar in 2002, een winstmarge van 35 procent.

Verwoeste landen zijn ook om een andere reden aantrekkelijk voor de Wereldbank: ze volgen bevelen goed op. Na een catastrofale gebeurtenis zullen regeringen gewoonlijk alles doen om hulpfondsen in dollars te ontvangen, zelfs als dit inhoudt dat de schulden zich opstapelen en er ingrijpende beleidshervormingen moeten komen. Politieke organisatie tegen de privatiseringen lijkt een niet te veroorloven luxe als de lokale bevolking wanhopig op zoek is naar onderdak en voedsel.

Nog gunstiger vanuit het oogpunt van de Wereldbank is dat veel door oorlog geteisterde landen zich in een staat van "beperkte soevereiniteit" bevinden: ze worden geacht instabiel te zijn en niet in staat om het binnenkomende hulpgeld zelf te beheren, zodat dit vaak in een door de Wereldbank beheerd fonds terechtkomt. Dit is bijvoorbeeld het geval op Oost-Timor, waar de Wereldbank mondjesmaat geld aan de regering verstrekt zolang deze aantoont dat het op verantwoordelijke wijze wordt uitgegeven. Blijkbaar betekent dit het dramatisch snijden in de overheidsbanen (het Timorese bestuur is nog maar half zo groot als ten tijde van de Indonesische bezetting) en tegelijkertijd het verkwisten van hulpgeld aan buitenlandse adviseurs die de regering van de Wereldbank moet inhuren (onderzoeker Ben Moxham schrijft: "Op een ministerie verdient één enkele internationale adviseur in een maand hetzelfde als zijn twintig Timorese collega's samen in een heel jaar").

In Afghanistan waar de Wereldbank eveneens de hulp aan het land door middel van een fonds coördineert, is het al zover gekomen dat de gezondheidszorg geprivatiseerd is door de weigering om geld aan het ministerie van Volksgezondheid te geven dat er ziekenhuizen van wilde bouwen. In plaats daarvan werd het geld overgemaakt aan de NGO's, die op basis van driejarige contracten hun eigen privé-klinieken leiden. Ook heeft de Wereldbank een "grotere rol voor de privé-sector" verordend in het watersysteem, de telecommunicatie en de olie- en gaswinning. De regering heeft opdracht gekregen zich "terug te trekken" uit de elektriciteitssector en deze over te laten aan "buitenlandse privé-investeerders." Over deze diepgravende hervormingen in de Afghaanse maatschappij werd nooit gediscussieerd en er werd ook geen verslag van gedaan. Buiten de Wereldbank waren er maar weinigen die er weet van hadden. Deze hervormingen werden ver weggestoken in een 'technische bijlage' die toegevoegd was aan de concessie waarmee het 'hulpgeld' voor Afghanistan's door de oorlog verwoeste infrastructuur verleend werd, twee jaar voordat het land een gekozen regering had.

Voor een groot deel vindt hetzelfde in Haïti plaats, na de afzetting van president Jean-Bertrand Aristide. In ruil voor een lening van 61 miljoen dollar vereist de Wereldbank een "openbaar en privé-partnerschap om de gezondheids- en onderwijssector te besturen", zoals blijkt uit documenten, hetgeen erop neerkomt dat privé-bedrijven de leiding hebben over de scholen en de ziekenhuizen. Roger Noriega, de Amerikaanse onderminister voor het Westelijk Halfrond op Buitenlandse Zaken, heeft duidelijk gemaakt dat de regering Bush deze doelstellingen ondersteunt. "Ook zullen wij de Haïtiaanse regering aanmoedigen om op het daartoe geëigende tijdstip stappen voorwaarts te zetten als het gaat om de hervorming en de privatisering van verschillende ondernemingen in de publieke sector", zo verklaarde hij op 14 april 2004 aan het American Enterprise Institute.

Dit zijn buitengewoon omstreden plannen in een land met een krachtige socialistische basis en de Wereldbank geeft toe dat dit precies is wat de bank ertoe aanzet de druk op te voeren, nu Haïti onder een zo goed als militair bewind staat. "De overgangsregering voorziet in veel kansen om economische hervormingen door te voeren, die voor een toekomstige regering maar moeilijk ongedaan te maken zijn", meldt de Wereldbank in haar overeenkomst die met Haïti gesloten is in het kader van het het Economic Governance Reform Operation Project. Voor de Haïtianen getuigt dit van bittere ironie: de meesten wijten de verheviging van de politieke crisis waardoor Aristide het veld moest ruimen aan de multilaterale instellingen, waaronder de Wereldbank, omdat zij honderden miljoenen aan toegezegde leningen achterhielden. Destijds verklaarde de Inter-American Development Bank onder druk van het ministerie van Buitenlandse Zaken dat Haïti onvoldoende gedemocratiseerd was om het geld te mogen ontvangen, waarbij verwezen werd naar kleine onregelmatigheden tijdens de verkiezingen. Nu Aristide eenmaal verdwenen is bouwt de Wereldbank een feestje omdat ze nu aan het werk kan gaan in een gebied waar van democratie geen sprake is.

De Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds hebben de afgelopen dertig jaar op verschillende landen die in wanorde verkeerden een shocktherapie toegepast, vooral na de militaire coups in Latijns-Amerika en na de ineenstorting van de Sovjet-Unie. Toch zeggen veel waarnemers dat het hedendaagse rampenkapitalisme pas echt op gang kwam ten tijde van de orkaan Mitch. Gedurende een week in oktober 1998 hield Mitch huis in Centraal-Amerika, waarbij hele dorpen verdwenen en meer dan negenduizend mensen het leven verloren. Landen die al in armoede verkeerden waren wanhopig op zoek naar hulp voor de wederopbouw en die kwam er ook, maar niet onvoorwaardelijk. In de twee maanden na het toeslaan van Mitch, toen het land nog in puin lag en de modder en lijken nog niet opgeruimd waren, gaf het Hondurese Congres de aanzet tot wat de 'Financial Times' de "razende uitverkoop na de storm" noemde. Er werden wetten aangenomen die de privatisering van luchthavens, zeehavens en snelwegen toestonden, evenals snelle plannen om het staatstelefoonbedrijf, de nationale elektriciteitsvoorziening en delen van de watersector te privatiseren.

Landhervormingswetten werden herroepen en het werd voor buitenlanders gemakkelijker gemaakt om bezit te verwerven of te verkopen. In de aangrenzende landen deed zich iets soortgelijks voor: in dezelfde twee maanden kondigde Guatemala plannen aan om de telefoonmaatschappij te verkopen. Nicaragua deed hetzelfde en verkocht zijn elektriciteitsbedrijf en olie-industrie.

Al deze privatiseringsprojecten werden erdoor gedrukt door de gebruikelijke verdachten. Volgens de 'Wall Street Journal' "gooiden de Wereldbank en het IMF hun gewicht in de schaal bij deze verkopen, omdat ze die als voorwaarden stelden voor het verstrekken van pakweg 47 miljoen dollar aan jaarlijkse hulpfondsen gedurende drie jaar en voor het kwijtschelden van 4,4 miljard dollar van Nicaragua's buitenlandse schuld".

Nu gebruikt de Wereldbank de tsunami van 26 december om haar standaardbeleid door te drukken. De meest verwoeste landen hebben nog haast geen schuldenverlichting gehad en de meeste noodhulp van de Wereldbank bestaat uit leningen en niet uit giften. De nadruk ligt niet op de hulp aan de kleine vissersgemeenschappen, waar meer dan 80 procent van de slachtoffers viel. De Wereldbank dringt aan op een uitbreiding van de toeristensector en de grote visverwerkende industrie. Wat de beschadigde infrastructuur zoals wegen en scholen betreft, uit documenten van de Wereldbank blijkt dat de reparatie hiervan de "openbare financiën zouden kunnen belasten". Vandaar dat voorgesteld wordt dat de regeringen de privatisering ervan moeten overwegen (inderdaad, ze denken maar aan één ding). "Voor verschillende investeringen", zo meldt het tsunami-actieplan van de Wereldbank, "kan het nodig zijn private fondsen te gebruiken."

Net zoals op andere reconstructielocaties, van Haïti tot Irak, heeft de hulp in de tsunamigebieden niet tot doel weer op te bouwen wat er verloren ging. Er is al een aanvang gemaakt met de wederopbouw van de industrie en de hotels aan de kusten van Sri Lanka, Thailand, Indonesië en India, maar de regeringen hebben wetten aangenomen waardoor het voor de gezinnen onmogelijk wordt hun huizen weer aan de kust te bouwen. Honderdduizenden mensen worden gedwongen verplaatst naar het binnenland, in Atjeh naar quasi-militaire barakkenkampen en in Thailand naar geprefabriceerde betonnen dozen. De kustlijn wordt niet ingericht zoals hij was, met her en der verspreide vissersdorpjes en het strand bedekt met handgemaakte visnetten. In plaats daarvan werken regeringen, bedrijven en buitenlandse sponsors samen om de kustlijn naar hun eigen inzicht te herscheppen: de stranden als speelplaatsen voor de toeristen, de oceanen als delfplaats, te ontginnen door drijvende visfabrieken. Dit alles mede mogelijk gemaakt door geprivatiseerde vliegvelden en met geleend geld betaalde snelwegen.

In januari lokte Condoleezza Rice een kleine controverse uit toen ze de tsunami omschreef als een "prachtige gelegenheid" die "haar rente wel zal opbrengen". Velen waren geschokt door het idee dat een dergelijke enorme menselijke tragedie uitgebuit zou worden als een mogelijkheid tot winstbejag. Rice's opmerking was echter nog een understatement. Volgens een groep die zichzelf de Thailand Tsunami Survivors and Supporters noemt was de tsunami het antwoord op hun gebeden, omdat de kustgebieden letterlijk schoongeveegd werden van de kleine gemeenschappen die voorheen in de weg stonden van hun plannen voor toeristenresorts, hotels, casino's en garnalenkwekerijen. Voor hen zijn al deze kustgebieden nu onontgonnen territorium.

Het lijkt erop alsof rampspoed de nieuwe 'terra nullius' is.

Bron: The Nation, New York, 2 mei 2005, vertaling Frans Willems.