Alvaro Cunhal
|
Het communisme leeft in Portugal! Honderdduizenden Portugezen bewezen de laatste eer aan kameraad Alvaro Cunhal. (Foto's PCP)
|
|
|
|
Het was 'slechts' een begrafenisstoet, maar leverde overtuigend bewijs dat de verhalen over de 'dood van het communisme' in Europa onjuist waren en zijn. De lijkwagen waarin Alvaro Cunhal lag werd omringd door duizenden mensen, tijdens de tocht op 15 juni jl. naar de Alto Sao Joao begraafplaats in Lissabon.
Honderdduizenden arbeiders, boeren en activisten van de Communistische Partij waren vanuit heel Portugal naar Lissabon gekomen op 15 juni. Ze droegen rode vlaggen met hamer en sikkel en vormden een enorme mensenmassa, terwijl zij met de stoet meeliepen achter de lijkwagen, die het lichaam vervoerde van de voormalige communistische leider Alvaro Cunhal. Een waarnemer merkte op dat over een lengte van bijna vijf kilometer, van de Avenida da Liberdade tot de begraafplaats in Lissabon, de straten van Lissabon 'rood geverfd waren'.
Cunhal overleed op 13 juni dit jaar en werd 91 jaar. Hij was 74 jaar lang een van de leidende strijders in de Portugese Communistische Partij (PCP). Van 1961 tot 1992 was hij secretaris-generaal van de partij, speelde een zeer belangrijke rol in de Anjerrevolutie in 1974-75, waarmee Portugal zich bevrijdde van 40 jaar fascistische dictatuur, en was een opvallende figuur in het Portugal van de 20e eeuw. Tot het einde van zijn dagen heeft hij mede ervoor gezorgd dat de PCP, die hij intensief heeft helpen opbouwen, oprecht blijft in de strijd voor het socialisme.
Toen Cunhal's lichaam het crematorium werd binnengebracht hieven tienduizenden partijactivisten, met tranen in hun ogen, hun vuist en staken de rode vlaggen in de lucht, terwijl zij het lied van de communistische beweging "de Internationale" zongen. Zij scandeerden de slogan die populair is geworden door de bevrijdingsbewegingen die zijn ontstaan tijdens de oorlogen in wat ooit fascistische Portugese kolonies in Afrika waren: "De strijd gaat door."
Die slogan was ook te horen op de begrafenis van een andere Portugese revolutionair, die twee dagen voor Cunhal overleed: generaal Vasco Gonçalves. Hij was een van de leiders van de Gewapende Strijd Beweging, die de fascistische dictatuur omverwierp op 25 april 1974. Gonçalves, die op 83-jarige leeftijd stierf, leidde de Portugese soldaten die weigerden om te vechten tegen de bevrijdingsbewegingen in Angola, Mozambique en Guinea-Bissau.
Cunhal en Gonçalves, de communist en de generaal, vochten schouder aan schouder tijdens de progressiefste periode van de Portugese revolutie. Een revolutie die op het punt stond uit te monden in een machtsovername door de arbeiders, voordat het de contrarevolutionaire krachten, zowel binnen als buiten Portugal, lukte om de vooruitgang van de revolutie te stoppen.
Het feit dat de kapitalistische regering van Portugal verplicht was om 15 juni tot dag van nationale rouw uit te roepen, is een bewijs van de rol en invloed van Cunhal en zijn partij. Evenals het gegeven dat de gevaarlijkste en hardnekkigste vijanden van Cunhal en het communisme zijn moed, eerlijkheid en toewijding voor de zaak van de arbeiders moesten erkennen.
Illegaal werk, verbanning, gevangenisstraf, martelingen door de gehate fascistische politie, deelname aan de Spaanse Burgeroorlog - dat was wat vele communistische leiders overkwam in de jaren 1930 en 1940, en Cunhal maakte het allemaal mee.
Als leider van de jongeren werd hij gevangengenomen in 1937 en nog een keer in 1940, beide keren werd hij een jaar gevangengezet en gemarteld. Steeds als hij werd vrijgelaten sloot hij zich weer direct aan bij de strijd. In de vroege 40er jaren werd Cunhal een van de leiders van de partij zelf, hij speelde een rol in drie belangrijke regionale algemene stakingen, totdat hij werd gearresteerd in 1949. Toen hij in 1950 werd aangeklaagd voor een tribunaal draaide hij de rollen om, hij deed een aanval op de toenmalige fascistische regering van Antonio Salazar en verdedigde het programma en de activiteiten van de PCP.
Dit keer probeerde het fascistische regime hem voorgoed op te sluiten en verbleef hij tot 1960 in de gevreesde Peniche gevangenis, waarvan acht jaar in eenzame opsluiting. Toen klommen hij en acht andere communistische leiders uit een raam, langs aan elkaar geknoopte lakens, en wisten op spectaculaire wijze uit de gevangenis te ontsnappen. Het welslagen van deze ontsnappingspoging was zonder twijfel te danken aan de kundige organisatie van de ondergrondse PCP, die zij hadden helpen opbouwen. Vlak na deze ontsnapping werd Cunhal gekozen tot secretaris-generaal van de PCP, een functie die hij tot 1992 vervulde.
Terwijl de PCP haar banden versterkte met zowel de arbeiders in de steden als met de landarbeiders op het platteland van Portugal, in het bijzonder in de Alentejo-regio ten zuiden van Lissabon, bood de partij ook hulp aan de revolutionaire strijd voor nationale bevrijding in de kolonies en bouwde nauwe samenwerkingsrelaties op met Agustino Neto in Angola, Amilcar Cabral in Guinea-Bissau en Samora Machel in Mozambique.
Onder invloed van de interactie met de bevrijdingsstrijd in de kolonies, de opstand in het koloniale leger en de arbeidersstrijd tegen het fascisme ontwikkelde de revolutionaire situatie zich snel, om tenslotte uit te monden in de omverwerping van het fascisme en de bevrijding van de kolonies.
In de periode na 1975 was Cunhal een van de communistische leiders in West-Europa die weigerde in de val te trappen van het zogenaamde Eurocommunisme. Een stroming die feitelijk leidde tot het de rug toekeren van de klassenstrijd en verworden tot een sociaal-democratische electorale partij, niet langer gericht op de strijd voor het socialisme. Zelfs nadat de contrarevolutie in de Sovjet-Unie het terugtrekken om tactische redenen noodzakelijk maakte, bleef Cunhal benadrukken dat zijn partij door moet blijven gaan met de strijd en nooit het uiteindelijke doel van socialisme uit het oog moet verliezen.
De door de staat en monopolies gecontroleerde media in de Verenigde Staten en West-Europa deden nauwelijks tot geen verslag van de enorme stoet in Lissabon. Sommige van de meer invloedrijke kranten plaatsten een overlijdensbericht waarin in ieder geval nog de werkelijke rol en invloed van Cunhal werd aangestipt. Maar de heersende imperialistische klasse haat het om eer te moeten bewijzen aan een arbeidersleider en hebben geprobeerd Cunhal te demoniseren door hem te beschrijven met termen als "Stalinist" en "starre aanhanger van de harde lijn." (Ook in de NRC van 13 juni jl. kreeg hij de geuzennaam 'Stalinist', red. Manifest).
Deze beledigingen betekenen niets anders dan dat Cunhal niet bereid was om ook maar een millimeter toe te geven aan de kapitalistenklasse, en daarmee heeft hij de loyaliteit behouden van arbeiders en communisten wereldwijd.
Als de media alle informatie rond de begrafenis uit de publiciteit probeerden te houden, was de reden daarvan dat de heersende klasse zich zorgen maakt dat dit openlijk tonen van pro-communistische gevoelens door honderdduizenden arbeiders, in een land met 10 miljoen inwoners, niet zomaar een laatste nostalgische roep is om het communisme uit de 20e eeuw. De begrafenisstoet was tevens de grootste pro-communistische demonstratie in West-Europa sinds 1989 en de ineenstorting van de Sovjet-Unie. (Ook in Griekenland, n.a.v. het overlijden van Charílaos Florákis werd getoond dat het communisme springlevend is).
Naast de recente nederlaag, in Frankrijk en in Nederland, met betrekking tot de Europese Grondwet, was het weer een ander voorteken dat de kapitalistische aanvallen, die op volle kracht doorgaan sinds mei 1989, zullen stuiten op een muur van arbeidersverzet.
Vaarwel, kameraad Cunhal. De strijd gaat door.
(*) John Catalinotto, hoofdredacteur van Workers World, is gedurende de afgelopen negen maanden correspondent geweest in New York voor Avante, de krant van de PCP.
Gepubliceerd op 18 juni,
enigszins ingekort,
vertaling J. Bernaven.