Duistere periode SuhartoDe Republiek lijdt nog steeds onder de gevolgen van de meest duistere periode in zijn geschiedenis: de militaire dictatuur van Suharto. In 1965/66 ging zijn machtsgreep gepaard met de bloedige moord op progressieve, linkse mensen, communisten en nationalisten. Honderdduizend mensen werden zonder vorm van proces gearresteerd en berucht werd het eiland Buru, waar mannen en vrouwen zonder vorm van proces werden verbannen. Suharto werd financieel en militair door de Verenigde Staten en ook door Nederland gesteund. Sinds zijn val in 1998 is hij nog nooit ter verantwoording geroepen, noch voor zijn wreedheden, noch voor zijn corruptie en persoonlijke verrijking. Advocaten komen met doktersverklaringen over zijn slechte gezondheid, terwijl de generaal met gemak rondreist en familie en bijeenkomsten bezoekt. Na zijn verjaging volgde een moeizaam zoeken naar democratische maatregelen, een proces dat nog gaande is. Er is meer persvrijheid, maar echt schoon schip is nog niet gemaakt en de invloed van de militairen is nog voelbaar. |
In mei werd op grote schaal de nederlaag van het Duitse fascisme in Europa herdacht, maar dit betekende nog niet het einde van de Tweede Wereldoorlog. In het Verre Oosten zette keizer Hirohito van Japan, de As-bondgenoot van Hitler, de oorlog voort.
Er was wel al sprake van een ommekeer in de strijd en de grote geallieerde bondgenoten: Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Sovjet-Unie, China, hadden in juli op een conferentie in Potsdam de onvoorwaardelijke overgave van Japan geëist. De Sovjet-Unie, die in Europa de zwaarste lasten van de oorlog had gedragen, was bereid zich in augustus bij de strijd in de Pacific aan te sluiten. Nederland kon slechts met een onbetekenende strijdmacht deelnemen.
Amerikaanse mariniers waren, van eiland naar eiland springend, richting Japan gegaan. De gebeurtenissen raakten 6 augustus in een versnelling door de Amerikaanse atoombom op Hirosjima, terwijl enkele dagen later de Sovjet-troepen langs vier routes het bezette Noordoosten van China en Mandsjoerije binnentrokken in een snelle bevrijdingsopmars. Op de negende augustus volgde een atoombom op Nagasaki. Op de vijftiende augustus aanvaardde Japan de eis tot onvoorwaardelijke capitulatie.
De Nederlandse regering maakte zich de maand augustus al zorgen over de ontwikkelingen in Indië. De verantwoordelijkheid voor militaire operaties op de belangrijkste Indonesische eilanden was bij Groot-Brittannië gelegd. Minister van Buitenlandse Zaken Kleffens vroeg op 17 augustus in een nota aan de Britse regering om een zo spoedig mogelijke bezetting van Batavia: "Het is het zenuwcentrum van Indië en ieder uitstel bij de bezetting kan tot ernstige schade, vernielingen of veronachtzaming leiden van een efficiënt beheer van Indië als geheel. Vanuit elk standpunt gezien wordt de hoogste prioriteit voor Java als noodzakelijk beschouwd."
Men kan het een grillige speling van de geschiedenis noemen, dat juist op die zeventiende augustus Sukarno, geflankeerd door Hatta, de proclamatie van de Indonesische Republiek voorlas. Beiden hadden in de vooroorlogse nationale beweging een rol gespeeld en waren door de Nederlands-Indische regering gearresteerd en verbannen. De Nederlandse regering wilde de indruk wekken dat er sprake was van een "republiek van Japanse makelij", omdat beide figuren contacten met de Japanse bezetters hadden onderhouden over een zelfstandig Indonesië. In werkelijkheid waren Sukarno en Hatta, die president en vice-president werden, in de hectische dagen sinds de vijftiende augustus door nationalistische en revolutionaire jongeren ontvoerd en tot het uitroepen van de proclamatie geprest.
Aanvankelijk trok de proclamatie internationaal nog niet direct veel aandacht. In de Nederlandse pers verschenen slechts kleine berichten, maar de regering liet weten dat in het gezagsvacuüm de gehate Japanse militairen verantwoordelijk moesten zijn voor het bewaken van olie-installaties en voor rust en bescherming van de Nederlanders. Elk contact van Sukarno met het nieuwe Indonesische bewind werd afgewezen, waardoor de positie en repatriëring van de Nederlanders in de Japanse kampen in gevaar werd gebracht.
Op 29 september 1945 stelde het dagelijks bestuur van de CPN zich achter de onafhankelijkheidsbeweging en drong aan op onderhandelingen over een vormvan gemenebest. Tegelijkertijd werd gewaarschuwd tegen koloniale militaire avonturen: "Wij doen een beroep op de Nederlandse havenarbeiders en zeelieden om hun sympathie te betuigen met hun Indonesische kameraden, die vervoer van wapens en troepen naar Indonesië verhinderen, zolang de gerechtvaardigde eisen van het Indonesische volk niet zijn vervuld. Hun strijd is onze strijd, want het gaat tegen dezelfde reactionaire politiek, in Indonesië zowel als hier in Nederland." Voor de oorlog bestond er al solidariteit tussen de CPN en de PKI, ook in de periode na 1926, toen de Indonesische partij verboden was. Na de nederlaag van Japan trad zij in de Republiek in het openbaar op.
De Nederlandse regering besloot in strijd met de grondwet (artikel 142) dienstplichtigen naar Indonesië te zenden. Daartegen werden protestdemonstraties gehouden, waarover in de meeste geschiedverhalen wordt gezwegen. In Amsterdam traden motoragenten en militaire politie op zaterdag 21 september 1946 met bruut geweld op tegen demonstranten, waarbij een demonstrant door een politiekogel werd gedood. (Ons Amsterdam bracht in februari 2005 de demonstratie in herinnering). Op 24 september volgde in de hoofdstad een algemene staking, die niet alleen door rechts maar ook door de PvdA-leiding met scheldpartijen werd afgewezen.
De CPN-fractie in de Kamer stelde zich op het standpunt dat een koloniale oorlog niet tegen een bevrijdingsguerrilla zou zijn opgewassen. Temeer omdat toen ook de Veiligheidsraad de houding van de Nederlandse regering veroordeelde. Bij oorlogshandelingen sneuvelden 6000 Nederlandse militairen en raakten vele duizenden gewond. In 1949 werd de Ronde Tafel Conferentie Overeenkomst gesloten, die een paar jaar jaar later door Sukarno werd opgezegd. Sukarno bleef de Zwarte Piet toegeschoven krijgen en al werd hij in de Verenigde Staten, de Sovjet-Unie en de Chinese Volksrepubliek met veel egards ontvangen, in Nederland was hij niet welkom. Onder Sukarno vond de historische conferentie van Bandung plaats (1955), die hem tot een van de leiders van de beweging van niet-gebonden landen maakte. In 1962 volgde onder grote Indonesische en internationale druk de overdracht van Nieuw-Guinea, dat in 1949 nog daarvan was uitgesloten.