Gedicht: Tot het allerlaatste einde
Door Henricus Azewijn
Tot het allerlaatste einde
Zeven maal zeven ontelbare malen
sta ik soms op hete kolen
om mijn graantje enorm te balen
heeft iedereen het, lijkt wel, van mij gestolen.
In een eindeloze, nóg langere rij
tussen eeltachtige zielen
genezen van iedere vorm van razernij
na de slachtoffers die vielen.
Onopvallend in de lengte der tijd
die niet breed meer wordt uitgemeten
van iedere hoop bevrijd
onopvallend uitgescheten...
Soms bespeur ik enige beweging
alsof iemand nog lééft
zet iets aan tot overweging
als iemand zowaar nog strééft!
De dagen gaan over in dagen
waarin de nacht verduisterd is
met de zinloosheid van vragen
over wat niet is zonder gemis.
Tot het allerlaatste einde
waar een rij opnieuw begint
dagen mensen van verre en heinde
waar de zinloosheid toch overwint.