George W. Bush in vrije val


 

Rainer Rupp

Terugblik op het jaar 2005: De regering van de VS staat onder druk vanwege Irak-oorlog, protesten en schandalen. Midden januari 2005 bleek uit een enquête van de wereldwijd opererende onderzoeker Gallup, dat voor het eerst een meerderheid in de VS (50%) tegen de oorlog in Irak was (48%) was vóór). Met het geloof in de boodschap van president George W. Bush en zijn neoconservatieve volgelingen was het duidelijk gedaan, het geloof dat het zou gaan om een snelle en moreel nobele missie van het VS-leger dat door Irakezen als bevrijder zou worden beloond met bloemenslingers.

In plaats daarvan kon je in gerenommeerde bladen lezen - bijvoorbeeld in de New York Times door Bob Herbert begin van het jaar - dat "er een geur van mislukking" hing rond die zogenaamde preventieve oorlog van president Bush. Desondanks zat Bush begin 2005 steviger in het politieke zadel dan ooit, want hij was net opnieuw gekozen voor vier jaar en ditmaal bovendien zonder de verdenking van massief kiezersbedrog. Hij sprak trots over "het mandaat van het Amerikaanse volk" om zijn politiek onverkort voort te zetten en beloofde volmondig om de aarde "van de tirannie te bevrijden".

De Rice-variant

Wel stond de regering Bush in 2005 ondanks haar oorlogzuchtige retoriek toenemend onder druk van de Iraakse mislukking. En over de hele wereld werd ze geconfronteerd met de afbraak van haar aanzien. Met als gevolg, dat ze zich bij de start van de tweede ambtstermijn feitelijk distantieerde van de Bush-doctrine. De uitgangspunten waren niet langer overeind te houden. Enerzijds werd daarin gesteld, dat de VS preventief en op eigen gezag zou moeten toeslaan ter zelfverdediging, en anderzijds, dat de oorlog in Irak een hoeksteen was in de wereldwijde oorlog tegen het terrorisme en gelijktijdig het hele Midden-Oosten kon transformeren in VS-gezinde democratieën. In diezelfde tijd verlieten de leidende unilaterale oorlogshitsers de regering, zoals de neoconservatieve Paul Wolfowitz en Douglas Feith. Tegelijkertijd bewerkte de persoonlijke vertrouweling van Bush, minister van Buitenlandse Zaken Condoleezza Rice, het "oude Europa" en het Witte Huis begon de voordelen van de multilaterale VN als mogelijk instrument ter behartiging van de belangen van de VS opnieuw te ontdekken. Dit gebeurde bijvoorbeeld in het geval van Syrië en Libanon.

Door leugens achterhaald

Terwijl de president in 2005 glashard volhardde in de slogan 'doorzetten', werd de vredesbeweging in de VS sterker. Deze beweging was ertoe in staat om gedurende de hele zomer Bush een gevoelige slag toe te brengen via het mediaspel, aangevoerd door Cindy Sheehan, de moeder van een omgekomen soldaat. Ook de groeiende oorlogsmoeheid bij de bevolking als geheel speelde daarbij een rol. De VS-bezetting in Irak klaagde over gebrek aan bevoorrading met name van soldaten. Het werven van rekruten werd in de loop van 2005 per maand moeilijker, terwijl tegelijk jonge officieren massaal de dienst verlieten en reservisten hun contract niet verlengden. Daartegen hielp zelfs niet de belofte van avontuurlijke genoegens, zoals begin februari 2005 gedaan door de commandant van de marinedivisie in Irak, de tweesterrengeneraal James Mattis in het San Diego Convention Center. Hij verklaarde daar voor 200 toehoorders, dat "vechten echt fantastisch is" en dat het "lollig is een paar mensen neer te knallen".

In totaal heeft de zogenaamde democratisering van Irak (volgens officiële Amerikaanse cijfers, andere bronnen spreken van veel hogere aantallen,nvdr) bijna 2200 VS-soldaten het leven gekost en zijn meer dan 15.000 militairen invalide geworden. Ondanks de "lol" à la Mattis geloven steeds meer Amerikanen dat de oorlog een fout was. In september was de steun voor Bush met 40 procent tot een nieuw dieptepunt gedaald. Tezelfdertijd kon men bij de bevolking een sterke opleving zien van het Amerikaanse isolationisme. Volgens berichten van het gerenommeerde Pew Research Center was midden november 42 procent van de Amerikanen de mening toegedaan dat de VS "zich met hun eigen zaken moeten bemoeien en andere landen met rust laten". Zo'n hoog percentage was er alleen in 1976 na de Vietnamoorlog (41%)) en in 1996 na de Koude Oorlog (41%)).

Je kunt stellen dat de regering Bush steeds sterker door haar eigen leugens wordt ingehaald. Begin november was al 53 procent van de Amerikanen ervan overtuigd dat de regering Bush de publiciteit bewust bedrogen heeft inzake de massavernietigingswapens van Irak. Vooraf al was schandaal op schandaal gevolgd. Zo was er de 'zaak- Franklin': de neoconservatieve Franklin, beschermeling van het Witte Huis, was op een leidende post in het Pentagon werkzaam geweest om Israël te beïnvloeden en gaf toe ook voor Israël gespioneerd te hebben. Daarna kwam 'Plamegate'. De affaire rond de ontdekking van een CIA-agente hangt nog steeds als het zwaard van Damokles boven het hoofd van de president: Lewis Lebby, hooggeplaatst medewerker van het Witte Huis, is er al door geveld. De belangrijkste vertrouweling van Bush, Karl Rove, bevindt zich in de vuurlinie. Vervolgens brokkelde het respect voor de regering verder af: er werd niet alleen bekend dat het Pentagon met zijn informatiedienst in het binnenland actief is tegen vredeswerkers. Veel zwaarder woog de bekentenis van Bush onlangs, dat hij de nationale veiligheidsdienst, de NSA had opgedragen om massaal en illegaal burgers van het land af te luisteren.

De rol van de oppositie

Zoals in het sprookje 'de nieuwe kleren van de keizer' schijnt de meerderheid van de Amerikanen in de loop van het jaar ingezien te hebben dat president Bush behoorlijk in zijn blootje staat. De Democraten wisten in de loop van het jaar zelfs terug te kruipen in hun rol van de oppositie en laten zich ook niet meer door '11 september' ophouden. Tevens zijn er in het Congres steeds meer Republikeinen die samen met de Democraten opponeren tegen de politiek van het Witte Huis. De laatste maal werd dat nog gedemonstreerd bij het verzet tegen de martelpraktijken en de beperkte verlenging van de omstreden PATRIOT-wet. Indien, zoals verwacht, de Republikeinen ook nog bij de tussentijdse verkiezingen in 2006 de meerderheid verliezen in het Congres, dreigt voor Bush een blokkade van zijn politiek tot aan het einde van zijn ambtstermijn.

Het feit dat de meerderheid van de Republikeinse kandidaten die in 2006 opnieuw verkiesbaar zijn, elke verkiezingshulp van de president afwijst, geeft aan hoe diep George W. Bush intussen is gezonken. Dichtbij hem staan geldt voor de kandidaten niet meer als winstgevend, maar als garantie voor een nederlaag.

Vertaling Yosé Höhne-Sparborth.