"(...) De politieke economie herleidt de arbeider tot een gevoelloos en behoefteloos wezen, precies zoals hij het handelen van de arbeider herleidt tot een zuivere abstractie van elk handelen. Daarom vindt hij elke luxe voor de arbeider ontoelaatbaar, en alles, dat de grens overschrijdt van de meest abstracte behoefte - of dit nu een passief genieten is, of een actieve vorm van handelen - lijkt hem een luxe. Ten gevolge daarvan is de politieke economie, deze wetenschap van de rijkdom, ook tegelijkertijd de wetenschap van de zelfverloochening, van de ontzegging, van de zuinigheid, en ze gaat werkelijk zover dat ze de mens leert te besparen op de behoefte aan frisse lucht of fysieke beweging. Deze wetenschap van de wonderbaarlijke industrie is tegelijkertijd de wetenschap van de ascese, en haar ware ideaal is de ascetische, maar productieve slaaf. Haar morele ideaal is de arbeider, die een deel van zijn salaris naar de spaarkas brengt, en ze heeft zelfs voor dit geliefde ideaal van haar (de haar nodige) knechtenkunst gevonden - men voert in het theater sentimentele stukken in deze geest op(...)".
Uit: Economisch-filosofische manuscripten, 1844, Karl Marx.