Het verzet van de Duitse bevolking tegen afbraak levensstandaard wordt heviger.
|
|
Redactie buitenland
Gemiddeld stegen in Duitsland de maandelijkse brutolonen per werknemer in 2004 en 2005 met een mager half procent, oftewel 10 euro. Als er in die twee jaar geen compensaties waren gegeven voor de loonbelasting dan hadden de werknemers al een netto loonverlies geleden. Nu echter stegen deze met 2,1 procent (2004) en 0,9 procent (2005). In vergelijking met het jaar 2000 waren in 2005 de nettolonen per werknemer acht keer hoger, wat echter door de inflatie ruimschoots werd tenietgedaan. Het gemiddelde koopkrachtverlies per werknemer bedraagt 0,3 procent.
Bekijkt men de totale loonsom dan is de achteruitgang van de koopkracht sinds 2000 nog ernstiger, omdat in hetzelfde jaar het aantal werkenden afnam. De prijsgecorrigeerde nettoloonsom was in 2005 drie procent lager dan in 2000. Neemt men uiteindelijk in overweging dat ook op de reële uitkeringen van de 20 miljoen AOW'ers behoorlijk werd bezuinigd, dan wordt duidelijk dat van de massa-inkomens slechts negatieve impulsen voor de binnenlandse conjunctuur kunnen uitgaan.
Terwijl in vergelijkbare Europese landen de reële lonen sinds het midden van de jaren '90 sterk zijn gestegen, moesten de werkenden in Duitsland een achteruitgang van hun levenspeil voor lief nemen (In Nederland ook, zelfs nog meer dan in Duitsland, red. M.). Overeenkomstig versterkte het economisch vermogen in de betreffende EU-landen, terwijl Duitsland en Italië de hekkensluiters zijn bij de economische groei.
Intussen begint het zelfs binnen de, in meerderheid neoliberaal georiënteerde, 'Sachverständigenrat' (college van deskundigen, te vergelijken met de Ndl. SER) duidelijk te worden dat er een samenhang is tussen persoonlijke consumptie en economische groei. "Wat telt is, hoe sterk de reële inkomens en daarmee natuurlijk de mogelijkheden tot comsumeren op lange termijn zullen stijgen", schreven de economen in hun herfstrapport. Volgens hen zou de ontwikkeling in de afgelopen jaren "uiterst slecht" zijn, want de persoonlijke consumptie is "reëel bijna niet gestegen".
Een kentering is niet waar te nemen. Weliswaar proberen de bondsregering, media en economen sinds de start van de Grote Coalitie de opbloei naderbij te praten. Het is echter onduidelijk waar de dynamiek hiervoor vandaan moet komen... Weliswaar heeft de opleving in de export tot enkele investeringen geleid, maar er is geen sprake van dat deze export-boom duurzaam overspringt op de binnenlandse vraag. Want de basisgegevens van de particuliere en publieke begrotingen zullen voor de komende tijd niet positief veranderen. Door het schrappen van secundaire arbeidsvoorwaarden als kerst- en vakantietoeslagen, verlaging van de lonen, verlenging van de arbeidsduur en de verder stijgende kosten voor levensonderhoud zal de consumptiecrisis verder verscherpen.
Daarbij komt nog dat de CAO's steeds minder bindend worden, zodat bij een verhoging van de CAO-lonen, dankzij de veranderde machtsverhoudingen op de arbeidsmarkt, voor de werkenden haast niets meer overblijft. Zij worden door toegevoegde bepalingen en het schrappen van overige secundaire arbeidsvoorwaarden gedwarsboomd. Het loonverschil tussen de CAO-contracten en de feitelijk betaalde uurlonen is in de laatste jaren gestegen. Het jaar 2005 was, na 1997, de tweede keer sinds 1991 dat de vakbonden niet eens helemaal de stijging van de kosten voor het levensonderhoud konden compenseren bij de onderhandelingen over de arbeidsvoorwaarden, om maar niet te spreken van het benutten van de 'kostenneutrale verdelingsruimte' van 3,2 procent (prijsstijging 2 procent + 1,2 procent arbeidsproductiviteit).
Uit: Unsere Zeit nr. 16 van 21 april 2006 (Oorspronkelijk ISW-wirtschaftsinfo 38 http://www.isw-muenchen.de), vertaling: Marcel de Jong
N.B.
In de toelichting op de betekenis van de Steinkühler-pauze in Manifest 8 is niet vermeld dat deze extra-pauze alleen geldt voor arbeiders aan de lopende band, dus NIET voor álle CAO-arbeiders.