"(...) De arbeiders laten zich door geen zoetgevooisde woorden over nationale cultuur of 'nationaal-culturele autonomie' uit elkaar drijven. De arbeiders van alle naties verdedigen eensgezind, eendrachtig, in gemeenschappelijke organisaties, de volledige vrijheid en de volledige rechtsgelijkheid - het onderpand van een waarachtige cultuur. De arbeiders scheppen in de hele wereld hun eigen internationale cultuur, waartoe de herauten van de vrijheid en de vijanden van de onderdrukking allang geleden voorbereidingen hebben getroffen. Tegenover de oude wereld, de wereld van de nationale onderdrukking, van de nationale twisten of de nationale afzondering plaatsen de arbeiders een nieuwe wereld, een wereld van de eenheid van de werkende mensen van alle naties, waarin geen plaats is voor het een of andere privilege, noch voor de geringste onderdrukking van de ene mens door de andere."
Uit: De arbeidersklasse en het nationale vraagstuk, Lenin, 'PRAWDA', nr. 106, 10 mei 1913.