"Trap niet in leugens 0ver het Deense model"

Ontstaan en verval van het Deense model van de 'welvaartsstaat'


 


 


Bernard Wientjes (vz. VNO-NCW) wijst Wouter Bos (PvdA) de weg (Foto FD/Rob Voss)  

Sven Tarp (*)

Onlangs zijn we ons ervan bewust geworden dat het zogenaamde 'Deense welvaartsmodel' door politieke leiders in andere Europese landen wordt gebruikt als een voorbeeld, met als doel de neoliberale politiek te promoten. Dit is geen nieuw fenomeen, aangezien het Deense model - als onderdeel van het zogenaamde 'Scandinavische model'- enkele decennia geleden werd gebruikt in de argumentatie ten gunste van een zogenaamd 'kapitalisme met een menselijk gezicht'.

Het zou tijdens een bijeenkomst van communisten niet nodig moeten zijn om uit te leggen dat een systeem dat is gebaseerd op de uitbuiting van de ene mens door de andere niet verenigbaar is met het begrip menselijkheid. Tegelijkertijd moeten we daar ook niet te schematisch in zijn, want het is evident dat sommige kapitalistische landen een aantal belangrijke hervormingen hebben doorgevoerd die de levensomstandigheden van de werkende klasse, en van de gehele bevolking, tijdelijk hebben verbeterd. Dit was ook het geval met de maatschappij die zich ontwikkelde in Denemarken in de decennia na de Tweede Wereldoorlog. In dat opzicht is het correct om te spreken van een specifiek Deens model met zijn eigen karakteristieken, binnen het algemene kader van het kapitalisme, dat sterk verbonden is met het model in andere Scandinavische landen.

Om de huidige Deense samenleving en de reden waarom die door bepaalde politieke leiders in andere landen als voorbeeld wordt gebruikt te kunnen begrijpen, is het noodzakelijk om terug te kijken. Het is van belang om de complexiteit van de objectieve en subjectieve factoren te bestuderen die de voorwaarden hebben geschapen voor en het verloop hebben bepaald van het ontstaan en de ontwikkeling van het zogenaamde Deense 'welvaartssysteem'. In dat kader kunnen acht fundamentele factoren worden genoemd.

De eerste en belangrijkste factor was het internationale en nationale samenspel van krachten dat ontstond na de overwinning op het fascisme, met het groeiende politieke en morele aanzien van de Sovjet-Unie, de vorming van het socialistische kamp en de versterking van de arbeiders- en communistische beweging in heel Europa. Dit alles bij elkaar zette de kapitalistische landen enorm onder druk, zij werden daardoor gedwongen om een aantal belangrijke concessies te doen en sociale en democratische hervormingen door te voeren.

De tweede factor was de noodzaak van de wederopbouw van Europa, na de vernietiging tijdens de Tweede Wereldoorlog, en de vernieuwing van het productieapparaat, dat flink te lijden had gehad van zowel de oorlog als de economische crisis in de periode rond 1930. Deze wederopbouw leidde tot een lange periode van relatief hoge groeipercentages, een ongewoon verschijnsel in de geschiedenis van het kapitalisme. Hierdoor ontstonden de economische voorwaarden voor de hervormingen die werden doorgevoerd.

De derde factor hing samen met de twee voorgaande en had te maken met het gebrek (relatief) aan privaat kapitaal, dat nodig was om de gigantische investeringen mogelijk te maken voor de wederopbouw. Dit maakte het objectief noodzakelijk dat de staat zorgde voor een aantal grote investeringen en een enorme publieke sector ontwikkelde.

De vierde factor was het directe belang van een aantal hervormingen voor deontwikkeling van het kapitaal zelf. Zoals onder meer de verbetering van het onderwijssysteem, met als doel ervoor te zorgen dat de arbeiders de voor hun werk noodzakelijke kwalificaties hadden. Of de oprichting van kinderdagverblijven, om de toetreding van vrouwen tot de arbeidsmarkt te verzekeren. En de verbetering van het systeem van de gezondheidszorg, om het actieve leven van de werknemers te verlengen en daarmee de 'opbrengsten' van de investeringen in onderwijs en training volledig te benutten.

De vijfde factor vormde het bestaan van een geschikte economische theorie voor de nieuwe fase van de kapitalistische ontwikkeling. Deze Keynesiaanse theorie werd in Denemarken gecombineerd met ervaringen van de Deense Sociale Zekerheidshervormingen van 1933 en zelfs met enkele ervaringen vanuit de geplande kapitalistische staatseconomie uit de fascistische periode van Duitsland.

De zesde factor was het belang van het kapitaal om de sociale vrede te bewaren. Dat gold zeker voor Denemarken, waar het specifieke model zich ontwikkelde onder regeringen die meestal werden geleid door een reformistische sociaaldemocratische partij, die daadwerkelijk een basis had onder de massa en nauwe banden met de vakbonden en arbeidersbeweging. Deze situatie dwong de regeringen om in te gaan op de eisen van de werkende klasse en belangrijke hervormingen door te voeren, om zo een groeiende invloed van de Communistische Partij te voorkomen.

De zevende factor was de relatief grote mate van nationale soevereiniteit die nog bestond, in ieder geval voor wat betreft het 'welvaarts'model dat in Denemarken was ontstaan. Dat maakte het mogelijk om een model te ontwikkelen met specifiek Deense kenmerken in overeenstemming met de specifieke nationale situatie en tradities.

De achtste en laatste factor die hier genoemd moet worden was het bestaan van een verenigde vakbeweging en een speciaal systeem van collectieve overeenkomsten, die werden afgesloten in direct overleg tussen de vakbonden en de werkgevers, ook met betrekking tot onderwerpen die in andere landen zijn geregeld bij wetten en overheidsverordeningen. Het is deze realiteit die meer dan wat ook het Deense model zijn specifieke nationale kenmerken heeft gegeven, die het model onderscheiden van de modellen van andere Europese landen.

Met uitzondering van de laatste factor zijn vrijwel alle andere factoren, die gezamenlijk de voorwaarden hebben geschapen voor het ontstaan en de ontwikkeling van het Deense 'welvaarts'model, in de jaren tussen 1973 en 1991 verdwenen.

Het werd al snel duidelijk dat de diepe economische crisis die begon in 1973-'74 meer was dan slechts een gebruikelijke cyclische crisis van het kapitalisme. In feite was dit het begin van een structurele crisis, in de daaropvolgende decennia, die leidde tot voortdurend dalende groeipercentages en het steeds moeilijker maakte voor het kapitaal om zijn cyclus van groeiende reproductie te volbrengen binnen de traditionele productiesectoren. Dit leidde tot een enorm kapitaaloverschot. Naast de toename van financiële speculaties, uitbuiting van arbeiders en het plunderen van de derde wereld, legde dit de basis voor een gigantische aanval op de publieke sector en maakte het noodzakelijk dat de belangrijkste diensten daarvan op een of andere manier werden geprivatiseerd. Dit betekende een directe aanval op het basisprincipe van het specifieke Deense 'welvaarts'model: een collectief, door belastinggelden gefinancierd systeem van publieke diensten, dat gelijk is voor alle burgers.

Tegelijkertijd liet de Sociaaldemocratische Partij, die de regering leidde op het moment dat de crisis in 1973-'74 begon, onmiddellijk de Keynesiaanse theorie varen en verving deze door het neoclassicisme, als een variant van de neoliberale economische theorie.

Vervolgens kwam met de toetreding van Denemarken tot de Europese Economische Gemeenschap (EEG) in 1973 een proces op gang van geleidelijke ondermijning van de nationale soevereiniteit, dat leidde tot toenemende aanvallen op het zo typerende nationale 'welvaarts'model. De EEG-verdragen en -richtlijnen, en later die van de Europese Unie (EU), vormden een belangrijk instrument dat werd ingezet om de verschillende burgerlijke partijen, de sociaaldemocratische regeringsleiding en de top van de Federatie van Deense Vakbonden te verenigen rond eenzelfde neoliberaal en antinationaal beleid.

Op deze manier werden de Deense bourgeoisie en de sociaaldemocratische leiding subjectief voorbereid op de afbraak en opheffing van de specifieke vorm van kapitalisme, die in Denemarken was opgebouwd in de jaren na de Tweede Wereldoorlog. Zij kwamen daarbij echter één groot obstakel tegen voor het uitvoeren van hun plannen: de nationale en internationale krachtsverhoudingen, die nog steeds in het voordeel waren van de werkende klasse en het socialisme.

Van 1973 tot 1985 antwoordde de Deense werkende klasse met massale stakingen en grote demonstraties, iedere keer als de bourgeoisie neoliberale hervormingen probeerde door te voeren. Maar na 1985, onder invloed van de ideeën van Gorbatsjov, werd de oude en roemrijke Communistische Partij van Denemarken langzaamaan steeds zwakker, in zowel politiek, ideologisch als organisatorisch opzicht. Deze verzwakking van de Communistische Partij leidde onmiddellijk tot een verzwakking van de volks- en arbeidersbeweging en de ondermijning en zelfs opheffing van een aantal progressieve organisaties. Op deze manier veranderden de nationale krachtsverhoudingen in het voordeel van de reactionaire krachten. En hetzelfde gebeurde ten aanzien van de internationale krachtsverhoudingen na de ineenstorting van het socialistische kamp en het uiteenvallen van de Sovjet-Unie in 1989-'91. Vanaf dat moment werd de Deense volks- en arbeidersbeweging in een langdurig defensief gedwongen dat nog steeds voortduurt. Het was absoluut niet toevallig dat het reactionaire, neoliberale 'Verdrag van Maastricht' werd vastgesteld in 1992, slechts een jaar na de ineenstorting van de SovjetUnie.

In de jaren na 1973, en in het bijzonder na 1991, was het Deense 'welvaarts'model onderhevig aan een proces van verval en ontwikkelde zich in een neoliberale richting. Tegelijkertijd zou het echter onjuist zijn te beweren dat dit model volledig zou zijn ontmanteld, omdat door verschillende oorzaken een aantal sociale verworvenheden nog steeds bestaat, waaronder het specifieke Deense systeem van collectieve overeenkomsten, dat heeft gefunctioneerd als een verdedigingsmuur tegen de neoliberale hervormingen. We moeten met deze twee, in zekere mate tegengestelde, ontwikkelingen rekening houden als we reageren op de politieke leiders in de verschillende Europese landen, die het Deense model aanprijzen als een voorbeeld en inspiratiebron voor de ontwikkeling in hun eigen landen. Deze leiders benadrukken over het algemeen twee verschijnselen in Denemarken: in de eerste plaats de flexibele arbeidsmarkt, waarbij het eenvoudig is om werkers aan te nemen en te ontslaan in overeenstemming met de economische fluctuaties; en in de tweede plaats het lage officiële werkloosheidspercentage.

Met betrekking tot de flexibele arbeidsmarkt is het waar dat het in Denemarken in vergelijking met andere Europese landen relatief gemakkelijker is om arbeiders te ontslaan. Dit gegeven is in overeenstemming met de neoliberale instelling. Het Deense model moet echter nog niet worden beschouwd als identiek met het neoliberale model dat wordt toegepast in de Verenigde Staten. In de eerste plaats door het bestaan van het eerder genoemde specifieke Deense systeem van collectieve overeenkomsten, maar ook omdat er nog steeds belangrijke restanten zijn van het sociale zekerheidsstelsel dat na de Tweede Wereldoorlog is ontstaan. Het is dit zekerheidsstelsel dat het relatief eenvoudig maakt om werknemers te ontslaan, zonder dat dit een al te sterke reactie van hun kant oproept. Dus als sommige Europese politici de flexibele Deense arbeidsmarkt willen kopiëren, dan moeten ze ook het Deense systeem van collectieve overeenkomsten overnemen, evenals het resterende sociale zekerheidsstelsel. En tegelijkertijd moeten zij niet vergeten dat het juist dit sociale zekerheidsstelsel is dat zwaar onder vuur ligt van de huidige neoliberale regering in Denemarken. Een gegeven dat in de afgelopen weken heeft geleid tot sterke reacties oner de Deense werkende klasse en jongeren.

Wat de lage werkloosheid betreft, het is waar dat het officiële werkloosheidspercentage op dit moment het laagste is sinds dertig jaar en dat er een gebrek aan arbeidskracht is in verschillende sectoren van de Deense economie. Dit heeft echter absoluut niet te maken met volledige of bijna volledige werkgelegenheid. De waarheid is dat de invoering van het neoliberale model heeft geleid tot de indeling van de Deense werkers in drie hoofdcategorieën: de werkenden, de tijdelijk werklozen en de permanent werklozen. De verschillende zogenaamde hervormingen van het 'welvaarts'model hebben consequenties gehad voor alledrie de categorieën, maar de gevolgen zijn het pijnlijkst voor de derde categorie, die feitelijk volledig is uitgesloten van de arbeidsmarkt.

In Denemarken waren er in 2003, op een bevolking van 5,3 miljoen, officieel 147.000 werklozen en 95.000 uitkeringsgerechtigden, daarnaast waren er 452.000 mensen binnen de beroepsleeftijd die om een of andere reden permanent werden uitgesloten van de arbeidsmarkt. Dat betekent dat ongeveer 13 procent van de bevolking in de leeftijd tussen 18 en 65 jaar, en bijna negen procent van de totale bevolking, permanent is uitgesloten en een nieuwe laag vormt van arme en verpauperde mensen. En dat in een land dat wordt beschouwd als een van de rijkste landen ter wereld en tegelijkertijd dient als een voorbeeld van een 'kapitalisme met een menselijk gezicht'.

De conclusie van dit betoog is heel helder: trap niet in de leugens over het Deense model!

(*) Internationaal Secretaris, Communistische Partij van Denemarken-ML.
Bijdrage voor de 20e Politiek-Theoretische Conferentie in Praag op 20 mei 2006, georganiseerd door het Praagse Comité van de Communistische Partij van Bohemen en Moravia.

Vertaling J.Bernaven.