"(...) Met betrekking tot de meer achtergebleven staten en naties, waar feodale of patriarchale en patriarchaal-agrarische verhoudingen de overhand hebben, moet men in het bijzonder in het oog houden: ten eerste de noodzakelijkheid, dat alle communistische partijen de burgerlijk-democratische bevrijdingsbeweging in deze landen ondersteunen; de arbeiders van een land, waarvan de achtergebleven natie in koloniaal en financieel opzicht afhankelijk is, hebben in de eerste plaats de plicht alle mogelijke steun te verlenen; ten tweede de noodzakelijkheid strijd te voeren tegen de geestelijkheid en overige reactionaire en middeleeuwse elementen, die in de achtergebleven landen invloed uitoefenen; ten derde de noodzakelijkheid strijd te voeren tegen het Pan-Islamisme en dergelijke stromingen, die de bevrijdingsbeweging tegen het Europese en Amerikaanse imperialisme willen koppelen aan het versterken van de posities van de khans, de landheren, de moellahs enz. (...)"
Uit: Stellingen voor het 2e Congres van de Comintern, juli 1920.