Overpeinzingen van Fidel Castro
Ik kan niet spreken als econoom of als wetenschapper. Ik spreek alleen maar als politicus die de gedachtegangen van de economen en de wetenschappers op de een of andere manier probeert te ontrafelen. Ook probeer ik de motivaties van hen die zich uitspreken te achterhalen.
Precies tweeëntwintig jaar geleden (1985) organiseerden we hier in Havana een groot aantal ontmoetingen met kopstukken uit de politiek, van verschillende vakbonden en boeren- en studentenorganisaties. Ze waren als vertegenwoordigers van deze sectoren uitgenodigd naar ons land te komen. Toen, in 1985, waren we het er allemaal over eens dat de torenhoge buitenlandse schuld van Latijns-Amerika het grootste probleem was. De dollar had toen een grotere koopkracht dan tegenwoordig.
Een kopie van de conclusies van die vergaderingen werd gestuurd naar de regeringen van alle landen, enkele uitzonderingen daargelaten natuurlijk, omdat dit beledigend zou zijn. Destijds werd de markt overstroomd door oliedollars en de grote multinationale banken eisten feitelijk dat de landen hoge leningen accepteerden. Het behoeft geen betoog dat de mensen die verantwoordelijk waren voor de economie deze verplichtingen aangingen zonder bij iemand te rade te gaan. Deze periode viel namelijk samen met de aanwezigheid van de meest onderdrukkende en bloedige regeringen - geïnstalleerd door het imperialisme - waaronder dit continent ooit te lijden heeft gehad. Grote bedragen werden uitgegeven aan wapentuig, luxegoederen en andere consumentenproducten. De buitenlandse schuld steeg daardoor tot 800 miljard dollar. De gevaren die ons tegenwoordig bedreigen vinden hun oorsprong in die tijd, en deze gevaren wegen zwaar op een bevolking die in de afgelopen twee decennia verdubbeld is, evenals het aantal mensen dat veroordeeld is tot een leven in extreme armoede. Vandaag de dag is het verschil tussen het meest bevoordeelde deel van de bevolking en degenen met het laagste inkomen nergens ter wereld zo groot als in Latijns-Amerika.
Vele jaren voordat de onderwerpen van het huidige debat centraal stonden richtte de strijd van de derde wereld zich op al even pijnlijke problemen, zoals de ongelijke handel. Jaar na jaar kwam men tot de constatering dat de prijs van de producten uit de geïndustrialiseerde landen, vervaardigd met onze grondstoffen, steeds hoger werd, terwijl de inkomsten van onze export gelijk bleven. Om twee voorbeelden te noemen: de prijs van koffie en cacao bedroeg ongeveer 2000 dollar per ton. In steden als New York kon je een kop koffie of een chocolademilkshake krijgen voor een paar centen. Tegenwoordig kosten deze een aantal dollars, het dertig- of veertigvoudige van toen. De aanschaf van een tractor, een vrachtwagen of medische apparatuur kost tegenwoordig verschillende malen het volume aan producten dat nodig is om ze te importeren dan destijds. Jute, sisal en andere in de derde wereld geproduceerde vezels werden vervangen door synthetische producten en ondergingen hetzelfde lot. Gelooide dierenhuiden, rubber en natuurlijke vezels die men veel in de textiel gebruikte, werden vervangen door synthetische materialen afkomstig uit de geavanceerde petrochemische industrie en de prijs van de suiker kelderde als gevolg van de enorme subsidies die de geïndustrialiseerde landen aan hun landbouwsector gaven.
De voormalige kolonies en de kolonies nieuwe-stijl die een schitterende toekomst beloofd werd na de Tweede Wereldoorlog waren nog niet ontwaakt uit de droom van 'Bretton Woods'. Van de top tot aan de basis was het systeem ontworpen voor uitbuiting en plundering.
Er begon een bewustzijn te ontstaan, terwijl andere uiterst negatieve factoren zich nog niet geopenbaard hadden, zoals de nachtmerrieachtige verspilling van energie waaraan de geïndustrialiseerde landen ten prooi waren gevallen. Ze betaalden slechts twee dollar per vat. Met uitzondering van de Verenigde Staten waar ruimschoots voldoende olie aanwezig was bevonden de bronnen zich voornamelijk in derdewereldlanden, met name in het Midden-Oosten maar ook in Mexico, Venezuela en later Afrika. Helaas zijn niet alle landen die bij de gratie van alweer een blanke leugen als 'ontwikkelingsland' gekwalificeerd werden, olieproducenten. Tweeëntachtig van hen horen tot de armste landen en zij moeten olie importeren. Als de productie van voedsel wordt getransformeerd tot die van biobrandstoffen of agrobrandstoffen, zoals de boeren en de inheemse bevolking in onze regio ze liever noemen, wacht deze landen een afschuwelijk lot.
Dertig jaar geleden was het idee van de opwarming van de aarde, dat nu als een zwaard van Damocles boven de mensheid hangt, nog niet bekend bij de overgrote meerderheid van de wereldbevolking; zelfs nu bestaat er nog veel onwetendheid en verwarring over. Als we luisteren naar de woordvoerders van de multinationals en hun media leven we in de beste van alle mogelijke werelden: een economie die geregeerd wordt door de markt plus het multinationale kapitaal plus geavanceerde technologie staat gelijk aan een constante groei van de productiviteit, een hoger bruto binnenlands product, een hogere levensstandaard en de verwezenlijking van eenieders dromen; de staat zou zich altijd afzijdig moeten houden, zou zelfs niet eens moeten bestaan, alleen als instrument van het grote financiële kapitaal.
De realiteit is echter hardnekkig. Duitsland, een van de meest geïndustrialiseerde landen ter wereld, ligt wakker van tien procent werkloosheid. Het zwaarste en minst attractieve werk wordt verricht door immigranten die uit armoede en wanhoop gedreven door de nauwste kier Europa proberen binnen te komen. Blijkbaar is niemand zich bewust van de grootte van de wereldbevolking die nu juist in de onontwikkelde landen bestaat.
Meer dan 700 vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties hebben elkaar zojuist in Havana ontmoet om verschillende kwesties die ik in deze bespiegeling aanhaalde te bespreken. Velen van hen zetten hun standpunt uiteen en maakten een onuitwisbare indruk op ons. Er is genoeg stof tot nadenken terwijl er elke dag weer nieuwe dingen gebeuren.
Geïnspireerd door de vrijlating van een terroristisch monster en verlangend naar een vleugje Amerikaanse consumptiedrift kaapten drie dienstplichtigen hier onlangs een bus. Ze ramden er een deur van een vliegveldterminal mee, reden naar een burgertoestel, stapten aan boord met hun gijzelaars en eisten naar de Verenigde Staten gevlogen te worden. Een paar dagen eerder hadden ze een wachtlopende soldaat vermoord om twee automatische wapens te stelen en in het vliegtuig losten ze vier schoten af waarbij een dappere officier om het leven kwam die ongewapend in de bus gegijzeld was en probeerde de vliegtuigkaping te voorkomen.
De straffeloosheid en het materieel gewin waarmee elke gewelddadige actie tegen Cuba de afgelopen halve eeuw gepaard gaat werkt dit soort gebeurtenissen in de hand. Het was maanden geleden dat we met een dergelijk incident geconfronteerd werden. Er was alleen maar de vrijlating van een beruchte terrorist voor nodig om de dood opnieuw te laten toeslaan. De vliegtuigkapers zijn nog niet voor de rechtbank verschenen omdat ze bij hun actie gewond raakten. Een van hen werd door een ander neergeschoten toen hij tijdens zijn worsteling met de dappere legerofficier in het vliegtuig een schot afvuurde. Terwijl onze bevolking woedend is over dit incidentwachten velen in het buitenland de reactie van onze rechtbank en onze Staatsraad af. We zullen deze problemen met kalmte en koelbloedigheid tegemoet moeten treden.
De apocalyptische leider van het Amerikaanse rijk verklaarde meer dan vijf jaar geleden dat de Verenigde Staten moesten klaarstaan om preventieve aanvallen tegen meer dan zestig landen in de wereld uit te voeren; dat is niet minder dan eenderde van de internationale gemeenschap. Blijkbaar stelt hij zich nog niet tevreden met de dood, de marteling en het ontheemd raken van miljoenen mensen om beslag te kunnen leggen op hun natuurlijke rijkdommen en de vruchten van hun arbeid.
De indrukwekkende internationale ontmoeting die zojuist in Havana geëindigd is sterkt mij in mijn persoonlijke overtuiging: elk kwaadaardig idee moet onderworpen worden aan vernietigende kritiek en daarbij mogen geen concessies worden gedaan.
Bron: Granma, Havana, 7 mei 2007, vertaling Frans Willems.