James Jordan
Er zijn verschillende manieren om de persvrijheid in te perken. Je kunt een journalist van moord beschuldigen en hem ter dood veroordelen, zoals bijvoorbeeld het geval is met Mumia Abu Jamal. Ook kun je de invloedrijke mediagiganten bevoordelen en kleine, onafhankelijke radiostations sluiten. Je kunt onafhankelijke journalisten die verslag doen van vredesdemonstraties opsluiten of je kunt de lijkkisten van militairen die 'thuiskomen' uit Irak zorgvuldig buiten beeld laten. Allerlei middelen om de persvrijheid te beknotten en ze worden allemaal in de Verenigde Staten ingezet.
Vandaar dat ik een beetje perplex sta van het rumoer in de media, van de regering Bush en van het Congres over de 'aanval' van de regering Chávez in Venezuela op het vrije woord en de onafhankelijke media, door het niet vernieuwen van de uitzendlicentie voor de televisiezender RCTV. In de Senaat werd een motie aangenomen om Chávez' actie te veroordelen; deze werd ingediend door zowel Republikeinen als Democraten en krijgt de steun van de presidentskandidaten Hillary Clinton en Barak Obama. Een hele reeks zogenaamde 'voorvechters van de persvrijheid' onder aanvoering van Reporters Without Borders, een organisatie die gefinancierd wordt door de National Endowment for Democracy, sluit zich bij de veroordeling aan. De grote en invloedrijke media lijken herhaaldelijk te vergeten dat persvrijheid vergezeld gaat van de verantwoordelijkheid om de feiten weer te geven bij de verslaggeving.
De situatie in Venezuela komt op het volgende neer: in april 2002 vond er een tweedaagse en onwettige staatsgreep plaats tegen de democratisch gekozen regering waarbij president Hugo Chávez werd gevangengenomen. Vier belangrijke mediabedrijven droegen actief bij aan deze coup. In de vijf jaar die sindsdien verstreken zijn werd geen van hen gesloten en ook werd geen van hun journalisten opgesloten. De regering Chávez onderhandelde daarentegen met deze bedrijven. Niet om hun journalistieke invalshoek te beïnvloeden, maar om tot een overeenkomst te komen waardoor een herhaling van een zodanig groteske valse weergave van de feiten in de toekomst voorkomen kon worden.
Het is verbazingwekkend dat het nog vijf jaar geduurd heeft vooraleer de regering Chávez actie ondernam tegen media die meehielpen aan deze staatsgreep. Als lieden in de Verenigde Staten een gewelddadig complot zouden beramen tegen de bestaande gekozen regering zouden ze daar niet zo gemakkelijk mee wegkomen. Ze zouden zo zwaar gestraft worden dat het niet vernieuwen van hun uitzendlicentie hun kleinste probleem zou zijn.
Toen de uitzendlicentie van RCTV vernieuwd moest worden besloot president Chávez na lang beraad om niet hiertoe over te gaan. Dit is hem toegestaan krachtens wetten die werden ingesteld nog voor hij president werd. De redenen voor het niet vernieuwen van de licentie voor RCTV waren de deelname van de zender aan de staatsgreep en diverse overtredingen van de Venezolaanse mediawet. In de jaren voordat Chávez aan de macht kwam werd RCTV al herhaaldelijk gesloten vanwege deze overtredingen. Toen in april van dit jaar diverse televisie- en radiozenders in Peru werden gesloten vanwege dergelijke overtredingen repten de Amerikaanse media en onze hooggeëerde Congresleden er met geen woord over. Blijkbaar blijft Venezuela hun speciale doelwit.
Wat zijn de feiten achter de beschuldigingen van de regering Chávez tegenRCTV? In de ochtend van 11 april 2002, de eerste dag van de staatsgreep, vond er een betoging plaats van de anti-Bolivariaanse oppositie. Deze week af van de oorspronkelijke route en begaf zich in de richting van het presidentiële paleis waar Chávez' aanhangers zich verzameld hadden. Hierdoor ontstond de kans op een gewelddadige confrontatie. Er heerste verwarring en in het tumult werden er schoten gelost vanaf de daken. Scherpschutters schoten op beide groeperingen en er vielen 18 doden en 150 gewonden. Volgens de vier grootste televisiezenders van de oppositie waren de schoten afkomstig van pro-Bolivariaanse schutters, en dit werd de katalysator die de staatsgreep moest rechtvaardigen.
Getuigenissen van ooggetuigen en video-opnamen uit allerlei hoeken genomen tonen echter een ander scenario. Onder meer uit de Ierse televisiedocumentaire 'The Revolution Will Not Be Televised' blijkt hoe RCTV de camerabeelden manipuleerde waardoor het leek of Chávez-aanhangers op de menigte vuurden. RCTV en de drie andere grootste private televisiezenders (Globovision, Venevision en Televen) verspreidden deze leugen en meldden vervolgens dat Chávez als gevolg daarvan vrijwillig ontslag nam en het land verlaten had. In werkelijkheid was hij ontvoerd en werd hij gevangen gehouden door verraders binnen het Venezolaanse leger.
Tijdens al deze gebeurtenissen waren de coupplegers te gast in de studio's van RCTV, onder wie Carlos Ortega van de corrupte, door de VS gesteunde, vakbond CTV. Hij riep de demonstranten van de oppositie op om naar het presidentiële paleis te gaan. Van de meer dan een miljoen mensen die het paleis omringden om de democratisch gekozen regering te verdedigen werd geen melding gemaakt. Wel werden Tom en Jerry-tekenfilms en 'Pretty Woman' uitgezonden. Op Venevision feliciteerde vice-admiraal Ramirez Perez zijn mede-coupplegers alvast met de overwinning en hij bedankte de media. Zijn felicitaties waren echter voorbarig. Met hulp van onafhankelijke media en getrouwen binnen het Venezolaanse leger werd de staatsgreep ongedaan gemaakt, zonder ook maar één schot te lossen. Op 13 april 2002 trad Chávez weer in functie.
Een oud-medewerker van RCTV, Andres Izarra, bevestigt de medeplichtigheid van de zender aan de coup. "We kregen te horen dat we geen beelden van Chávez' aanhangers mochten uitzenden". De pro-Bolivariaanse demonstraties konden zogenaamd uit veiligheidsoverwegingen niet gefilmd worden door RCTV-medewerkers, maar er waren genoeg beelden van CNN beschikbaar die wel uitgezonden hadden kunnen worden. RCTV ontving verklaringen van Mexico, Argentinië en Frankrijk waarin de staatsgreep veroordeeld werd. De Verenigde Staten daarentegen verwelkomden de machtsovername.
Volgens Patrick McElwee van 'Just Foreign Policy' is het opzienbarend dat een omroep als RCTV na de staatsgreep nog vijf jaar mocht doorgaan met uitzenden en dat de regering Chávez gewacht heeft tot de licentie verstreken was. Ondanks de medeplichtigheid van RCTV begon de regering te onderhandelen met deze zender en zijn partners, maar het bedrijf sloeg elke overeenkomst af.
De uitzendlicentie van RCTV is wel niet vernieuwd, de zender blijft echter uitzenden via de kabel, de satelliet en twee radiostations. De nieuwe licentie is vergeven aan een openbare zender, TVes, die vooral programma's zal uitzenden die door onafhankelijke partijen geproduceerd zijn. De zender staat niet onder controle van de regering, maar van een stichting waarvan een lid de regering vertegenwoordigt.
Er is een goed voorbeeld voorhanden van een alternatief voor het beleid vanpresident Chávez en de Bolivariaanse beweging inzake de persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting. Dat alternatief hebben we op RCTV kunnen aanschouwen tijdens de tweedaagse coup in Venezuela.
Kort nadat hij president werd wijzigde Chávez de mediawet zodat iedereen die uitzendingen wilde maken dat kon doen. In tegenstelling tot de Verenigde Staten zijn er in Venezuela geen illegale piratenzenders, eenvoudigweg omdat deze legaal zijn. Ook de media van de oppositie genieten grote vrijheid. Zij domineren de radio en de televisie zelfs nog steeds. Er is dan ook geen gebrek aan negatieve berichtgeving over Chávez en de Bolivariaanse revolutie. In de Verenigde Staten zou deze situatie ondenkbaar zijn, omdat de belangrijkste nieuwsmedia en de twee grote politieke partijen bijna onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.
Toen Pedro Carmona zichzelf tijdens de coup uitriep tot president van Venezuela was één van zijn eerste besluiten de onderdrukking van de publieke media in het land. De politie viel de studio van de regeringszender Channel 8 binnen en de zender werd gesloten. Een katholieke radiozender kreeg opdracht geen nieuwsberichten meer uit te zenden, maar alleen muziek. Ook andere televisiezenders werden uit de lucht gehaald, maar gelukkig wist een aantal verslaggevers hun uitzendapparatuur te redden en ter plekke verslag te doen van de gebeurtenissen die RCTV verzweeg. Ook liet de regering Carmona mensen vrij die gearresteerd waren in verband met de schietincidenten die de aanzet vormden tot de coup. De onafhankelijke journalist Nicolas Rivera werd vervolgens aangehouden en beschuldigd van betrokkenheid bij deze aanvallen waarna hij gemarteld werd. Reporters Without Borders hulde zich in stilzwijgen, evenals het Amerikaanse Congres en de regering Bush. Omdat de coupplegers via USAID en de zogenaamde National Endowment for Democracy gefinancierd werden door het Congres en gesteund werden door de Amerikaanse regering?
Congresleden van beide partijen huilen krokodillentranen over de 'teloorgang' van de persvrijheid in Venezuela en de Amerikaanse en Venezolaanse grote media-instituten schreeuwen moord en brand over de behandeling van RCTV. Een nuchtere beschouwing van de feiten leidt echter tot deze conclusie: deze lieden hebben boter op hun hoofd en stront in de ogen.
Feit: het niet vernieuwen van de uitzendlicentie van RCTV's coupplegers, misdadigers en leugenaars is noodzakelijk om Venezuela te verdedigen en het land een baken te laten blijven van het vrije woord, de persvrijheid en van de participatieve democratie.
Bron: Venezuala Analysis, 29 mei 2007, vertaling Frans Willems.