"(...) Daar de ruilwaarden van de waren slechts maatschappelijke functies van deze dingen zijn en in het geheel niets te maken hebben met hun natuurlijke hoedanigheden, moeten we allereerst vragen: Wat is het maatschappelijk bestanddeel dat alle waren gemeen hebben? De arbeid. Om een waar te produceren, moet een bepaalde hoeveelheid arbeid er aan besteed of er in verwerkt worden. En ik zeg niet louter arbeid, doch maatschappelijke arbeid. Wie een artikel voor zijn eigen rechtstreekse gebruik produceert om het zelf te consumeren, schept weliswaar een product, maar geen waar. Als voor eigen instandhouding werkende producent heeft hij niets met de maatschappij te maken. Om echter een waar te produceren, moet hij niet alleen een artikel produceren dat de een of andere maatschappelijke behoefte bevredigt, maar moet zijn arbeid zelf een deel zijn van de door de maatschappij bestede totale som aan arbeid. Zijn arbeid moet onderworpen zijn aan de arbeidsdeling binnen de maatschappij. Zijn arbeid is niets zonder de overige delen van de arbeid, die hij op zijn beurt moet aanvullen. (...)"
Uit: Loon, prijs en winst, Karl Marx, 1865.