Maarten Muis
De bussen van Veolia in Midden- en West-Brabant staan stil. De chauffeurs hebben in korte tijd twee overnames meegemaakt: BBA werd verkocht aan Connexxion, die het vervolgens weer doorverkocht aan Veolia. Elke nieuwe werkgever eiste van hun werknemers verslechteringen: minder loon, slechtere roosters en minder rechten. Onder leiding van de FNV gingen de chauffeurs in Brabant daartegen al enkele keren in staking.
De strijd tegen de afbraak van arbeidsrechten van chauffeurs in het openbaar vervoer verdient de steun van de passagiers, de toekomst van een goed en betaalbaar vervoer hangt er van af. Want indien wij het toelaten dat ov-bedrijven steeds meer speelbal worden van het speculatiekapitaal, heeft dit grote consequenties voor deze noodzakelijke voorziening voor de bevolking.
Openbaar vervoer heeft een geschiedenis waarin het in gemeenschapshanden brengen van trein, bus en tram het gevolg was van bepaalde maatschappelijke ontwikkelingen. Deels was het openbaar vervoer bedoeld om goederen en arbeidskracht snel naar en van de fabrieken te vervoeren. In het belang van de kapitalisten dus. Zij wilden echter de noodzakelijke infrastructurele kosten niet zelf dragen en dwongen, zoals gebruikelijk, de belastingbetaler mee te betalen. De eerste pioniers van stoomtram en paardentram concurreerden elkaar bovendien kapot. Het openbaar vervoer kon pas echt ontwikkeld worden toen het in staatshanden overging. Kortom de vrije markt kon of wílde de noodzakelijke mobiliteit, om naar werk, school en familie te reizen, niet creren. Vanaf het begin moest er in het openbaar vervoer gemeenschapsgeld geïnvesteerd worden. Voordat de huidige neoliberale ideologie dominant werd was de meerderheid van politici en bestuurders ervan overtuigd dat openbaar vervoer een noodzaak is. Nu een uitgebreid en efficiënt netwerk van openbaar vervoer niet meer primair in het belang van de winstmakers is, wordt de aanval op deze openbare voorziening ingezet.
De geschiedenis van het openbaar vervoer toont dat het een waanidee is te denken dat de markt nu opeens wel openbaar vervoer kan garanderen. En de tekenen dat het grandioos misgaat met de dienstverlening, de frequentie en het materieel zijn nu voor alle reizigers zichtbaar.
Gemeenten moeten nu een aanbesteding organiseren. Maar door de kapitalistische wet, dat de grote bedrijven de kleintjes opvreten, zien we dat de bedrijven in plaats van een product te leveren (mobiliteit), hun meeste energie steken in het opkopen, uitwisselen en fuseren van elkaars 'bezit'. Dat bij dat bezit ook nog een groep werknemers hoort die de bussen moeten berijden, wordt als lastig ervaren.
Bij de privatisering heeft de vakbond wel kunnen binnenhalen dat het personeel, bij het veranderen van een bedrijf in een bepaalde regio, mee overgenomen moet worden. In Brabant zie je dus dat in een korte tijd de werknemers twee keer werden 'doorverkocht' en elke nieuwe werkgever nieuwe eisen stelt aan het personeel. Er wordt zo lang mogelijk met het personeel gesold, totdat ze door de knieën gaan.
Dat de Brabantse chauffeurs de moed hebben daartegen in verzet te komen verdient niet alleen lof van de passagier, maar bovenal steun van werknemers van andere ov-bedrijven.
We zien dat de kapitalistische ontwikkelingen steeds meer groepen werknemers met elkaar in een concurrentietegenstelling brengen, en dat de woordvoerders van het kapitaal dat vooral ideologisch benadrukken; met als sterkste troef die van vast contract versus flexcontract. In het openbaar vervoer is de stok om mee te slaan de slechte arbeidsvoorwaarden in de cao touringcarsector. Door over te gaan van de cao openbaar vervoer naar de cao touringcarsector kunnen de bezitters meer dan 40 procent besparen op loonkosten: tel uit hun winst.
En die winst verhogen ze jaarlijks ook nog door de prijzen van het kaartje te verhogen, omdat ze heel goed weten dat openbaar vervoer voor velen een noodzaak is. Wie moeite doet kan de gemeenschappelijke belangen zien: als de bus nu in Brabant even niet rijdt, is dat om te zorgen dat die in de toekomst blijft rijden.