"(...) Nu we hebben aangetoond, dat het periodieke verzet van de arbeiders tegen een loonsverlaging en hun periodieke zich herhalende pogingen een loonsverhoging af te dwingen, niet losgemaakt kunnen worden van het loonsysteem en een noodzakelijk gevolg zijn juist van het feit, dat de arbeid in de categorie der waren thuishoort en derhalve onderworpen is aan de wetten, die de algemene beweging van de prijzen reguleren; nu we voorts hebben aangetoond, dat een algemene loonstijging een daling van de algemene winstvoet ten gevolge zou hebben, doch niet de gemiddelde prijzen van de waren of hun waarden zou beïnvloeden, dringt zich nu tenslotte de vraag op, in hoeverre in deze onophoudelijke worsteling tussen kapitaal en arbeid voor laatstgenoemde kans op succes is weggelegd. Ik zou met een veralgemening kunnen antwoorden en zeggen, dat net als bij alle andere waren, de marktprijs van de arbeid zich op den duur zal aanpassen aan zijn waarde; dat de arbeider, wat hij ook moge doen, ondanks alle opgaande en neergaande bewegingen, dan ook in doorsnee slechts de waarde van zijn arbeid ontvangt, die zich oplost in de waarde van zijn arbeidskracht, welke bepaald wordt door de waarde van de levensbenodigdheden, die voor de instandhouding en de reproduktie ervan nodig zijn; de waarde van die levensbenodigdheden tenslotte wordt gereguleerd door de hoeveelheid arbeid, die nodig is voor hun produktie. (...)"
Uit: Loon, prijs en winst, Karl Marx, 1865.