"(...) Wat echter de winsten aangaat - er is geen wet die hun minimum bepaalt. We kunnen niet zeggen wat de uiterste grens van hun vermindering is. En waarom kunnen wij die grens niet vaststellen? Omdat wij, ofschoon we het minimum van de lonen kunnen vaststellen, niet hun maximum kunnen vaststellen. We kunnen alleen zeggen dat - gegeven de grenzen van de arbeidsdag - het maximum van de winst in overeenstemming is met het fysieke minimum 'van het arbeidsloon en dat - gegeven het arbeidsloon - het maximum van de winst in overeenstemming is met een zodanige verlenging van de arbeidsdag als verenigbaar is met de lichamelijke krachten van de arbeider. Het maximum van de winst wordt dan ook begrensd door het fysieke minimum van het arbeidsloon en het fysieke maximum van de arbeidsdag. Het is duidelijk dat tussen de beide grenzen van deze maximumwinstvoet een eindeloos scala van variaties mogelijk is. De vaststelling van zijn feitelijke graad vindt slechts plaats door de onophoudelijke strijd tussen kapitaal en arbeid, waarbij de kapitalist er voortdurend naar streeft het arbeidsloon tot zijn fysieke minimum terug te brengen en de arbeidsdag tot zijn fysieke maximum uit te breiden, terwijl de arbeider voortdurend in tegengestelde richting druk uitoefent.
De vraag lost zich op in de vraag omtrent de krachtsverhoudingen van de strijdende partijen. Wat de beperking van de arbeidsdag betreft - in Engeland, evenals in alle andere landen, is die nooit anders dan door ingrijpen van de wetgever tot stand gekomen. Zonder de voortdurende druk van de arbeiders van buitenaf zou dit ingrijpen nimmer hebben plaatsgevonden. In elk geval was het resultaat niet te bereiken door onderhandse overeenstemming tussen de arbeiders en de kapitalisten. Juist deze noodzaak van de algemene politieke actie levert het bewijs, dat het kapitaal in zijn zuiver economische optreden de sterkere partij is.(...)"
Uit: Loon, prijs en winst, Karl Marx, 1865.