Van de sociaaleconomische redactie
Overal worden we tegenwoordig om de oren geslagen met het begrip 'flexicurity', een samenvoeging van flexibilisering (van de arbeid) en sociale zekerheid (middels arbeidsparticipatie). De arbeidsmarkt zou te star zijn en het arbeidsrecht te uitgebreid, vinden ondernemers en bankbazen, rechtse politici en journalisten, neoliberale professoren, de OESO, de Europese Commissie, enz. De beschermende rol van het arbeidsrecht zou een rem zijn op economische groei en moet daarom worden gekortwiekt. Maar niet alleen de wet moet veranderen, ook (het gedrag van) de werknemer zelf.
Een flexibele arbeidsmarkt wil werknemers die ondernemend, meegaand, flexibel inzetbaar en bijzonder soepel zijn om zich snel te kunnen aanpassen aan de noden van de kapitalistische markt. Kansarmen en jongeren met problemen passen niet in dit plaatje. Opkomen voor solidariteit en sociale rechten al helemaal niet.
'Een baan voor het leven', loonschalen gebaseerd op leeftijd of anciënniteit, ontslagbescherming, het zijn allemaal verouderde gebruiken volgens de profeten van de flexicurity. Ze pleiten voor "modernisering van de arbeidsmarktorganisatie van 'statische baanzekerheid' naar een 'dynamische werkzekerheid'."
"Van baanzekerheid naar werkzekerheid" is een verhaaltje dat werd gelanceerd in het Groenboek van de Europese Commissie over de modernisering van het arbeidsrecht. Wat is de redenering? Flexicurity belooft een compromis te zijn tussen flexibiliteit voor de bedrijven en zogezegd 'werkzekerheid' voor de werknemers. Let wel, 'werkzekerheid' betekent voor de Europese Commissie en andere promotors van flexicurity helemaal niet hetzelfde als wat wij eronder verstaan.
Instabiliteit en voortdurende veranderingen zijn eigen aan de vrije markt, zeggen ze, en dus kunnen werknemers niet langer hopen dat ze voor een lange periode hun baan kunnen behouden. Maar ze moeten wel de zekerheid krijgen dat ze snel een ander baantje zullen vinden wanneer ze worden ontslagen, want de sociale voorzieningen worden in ijltempo afgebroken. Veelvuldig wisselen van baan met tussenin periodes van werkloosheid en lage uitkeringen heet dus voortaan werkzekerheid! Om die nieuwe soort 'werkzekerheid' of 'loopbaanzekerheid' succesvol door te komen moeten werknemers bereid zijn levenslang te leren, moeten ze mobiel zijn binnen de onderneming en op de arbeidsmarkt, mogen ze niet bij de pakken neerzitten wanneer ze ontslagen worden en moeten ze zich vlot kunnen aanpassen aan de noden van de vrije markt. Alle risico's afwentelen op de werknemers, dat is dus "het beschermen van de mens en niet van de baan", zoals de voorstanders van flexicurity roepen.
Vandaag de dag moeten ondernemingen flexibel talent kunnen inzetten. In dit verhaal speelt de werknemer die zijn eigen competenties ontwikkelt een sleutelrol, beweren veel werkgevers. Wientjes van het VNO-NCW bazuint dit al langer rond. De manier waarop het loon bepaald wordt moet de werknemer prikkelen om zijn of haar competenties te ontwikkelen. Dit zou de 'employability' bevorderen wat ook tot meer kansen en succes zou leiden op de arbeidsmarkt. De verantwoordelijkheid voor de werkgelegenheid wordt een individuele zaak van de werknemer. De werkgever verschuilt zich achter 'de economische ontwikkelingen', waaraan hij kennelijk part noch deel heeft.
Beschikbaar, inzetbaar, flexibel, mobiel, leergierig, gemotiveerd, dynamisch, innoverend, ondernemend, het zijn adjectieven waar de flexicurityliteratuur bol van staat. De sociaaleconomische context blijft buiten beeld. De volle verantwoordelijkheid wordt bij de individuele werknemer gelegd. Alsof iedereen evenveel kansen heeft. Dat beeld van de ideale werknemer die soepel meedanst op de tonen van de vrije markt, houdt zich niet alleen op binnen de muren van de bedrijven. Het dreigt op een sluipende manier ook een stelsel van normen en waarden aan het geheel van de samenleving op te leggen. Kijk maar naar de eisen die vanuit het bedrijfsleven aan het onderwijs worden gesteld.
Het onderwijs moet soepelheid en ondernemerschap al bij zeer jonge kinderen aanmoedigen. Het moet kant en klare studenten afleveren die voldoen aan de kwalificaties die de bedrijven vragen. Dat zijn niet alleen inhoudelijke kennis en technische vaardigheden. Ze moeten vooral de goede instelling hebben, ondernemend zijn, zich snel kunnen inwerken in een nieuw project, snel nieuwe vaardigheden onder de knie krijgen, vlot contact kunnen leggen met nieuwe collega's en klanten en dat alles zonder probleem achter kunnen laten voor weer een ander project. Wie in die mallemolen niet mee wil of niet mee kan, die heeft pech.
Gezaghebbend socioloog, Richard Sennett [1], heeft in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië onderzocht hoe het karakter van de 'nieuwe economie' ingrijpt in het dagelijks leven van werknemers en hun gezinnen. Aan de hand van talrijke diepte-interviews ging hij na hoe werknemers uit de middenklasse hun arbeidssituatie beleven. Zijn gesprekspartners werken hoofdzakelijk in grotere ondernemingen in de diensteneconomie, de financiële sector, de hightechindustrie en de media.
Dat noemt hij de 'geavanceerde economie' of de 'nieuwe economie'. Het is maar een klein segment van de economie, zegt Sennett, maar met een brede culturele invloed.
Zijn analyse gaat als volgt. Het zijn machtige aandeelhouders die in die sectoren de dans leiden. Ze hebben 'ongeduldig kapitaal' en zijn uit op snel geldgewin. Soliditeit en stabiliteit worden niet langer als iets positiefs gezien. Technologische vernieuwingen, fusies, overnames, onderaanneming, delokalisatie, uitbesteding, herstructureringen, nieuwe projecten en een nieuw management, dat doet de beurskoersen stijgen. En de werknemers moeten maar zien dat ze zich vlot aanpassen aan al die wijzigingen, of beter nog, dat ze proactief zijn en de veranderingen voor zijn. Het belonen van vakmanschap, ervaring en anciënniteit is er niet meer bij. De ideale nieuwe werknemers zijn onafhankelijk, ze hebben geen verleden en geen vaste sociale relaties die hen binden. Ze hebben alleen potentieel en toekomst.
In zijn boek 'De cultuur van het nieuwe kapitalisme' toont Sennett op overtuigende wijze aan hoe een onstabiele werkomgeving grote invloed heeft op de identiteit en het welbevinden van werknemers. De interviews leren hem dat zelfs de 'winners', technisch hoog geschoolde jongeren die er aanvankelijk zelf voor kiezen om deeltijdarbeid te doen, of softwareprogrammeurs in Silicon Valley, na enkele jaren vaak zwaar gefrustreerd raken. Ze voelen zich stuurloos, in de steek gelaten en weinig gewaardeerd. Ze weten niet wie ze kunnen vertrouwen en hebben het gevoel nergens bij te horen. Immers, vluchtige banen genereren vluchtige relaties.
Sennett's conclusie luidt dat slechts een bepaald soort persoonlijkheid floreert in de flexibele arbeidsmarkt. Het 'nieuwe kapitalisme' beloont mensen met een vechtersmentaliteit, die op zichzelf zijn gericht en vooral denken aan de korte termijn. Maar daar blijft het volgens hem niet bij. De cultuur van de 'nieuwe economie' is in toenemende mate toonaangevend en oefent een intense druk uit op het geheel van de samenleving. Scholen, overheidsdiensten, gezondheidsinstellingen, bejaardenopvang dreigen allemaal geïnfecteerd te raken door de waarden van de 'nieuwe economie'.
Alles wat ruikt naar verzorgingsstaat of afhankelijkheid hoort niet meer thuis in een moderne, dynamische samenleving. Jammer voor wie problemen heeft of minder kansen heeft gehad. Eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid zijn de boodschappen. Als je werkloos bent, is het omdat je de verkeerde studierichting hebt gekozen of omdat je onvoldoende inzetbaar bent. Vrijheid betekent zelf je lot in handen nemen, onder meer door je privé te verzekeren tegen ziekte en voor je oude dag. Zo geven de waarden van de 'nieuwe economie' en de commercialisering van de non-profit-sector en de privatisering van de sociale zekerheid elkaar de hand.
De analyse van Sennett slaat op de Verenigde Staten en Groot-Brittannië. De vraag is of wat hij beschrijft stopt aan de grenzen van de Angelsaksische wereld. De veramerikanisering van de Nederlandse samenleving is al ver gevorderd. Veel van wat hierboven werd beschreven is in ons land al zichtbaar.
Als wij een ander soort samenleving voor ogen hebben, waar menselijke ontplooiing en solidariteit vooropstaan, dan mogen we ons niet in de hoek laten drukken door de cultuur van ieder-voor-zich. Dan moeten we andere verhalen vertellen. Over het belang van solidariteit en vakbondsstrijd, over de kracht van gezamenlijk demonstreren en opkomen voor je recht, over het leggen van contacten met andere activisten. Over de mogelijkheid om in acties veel collectieve creativiteit te ontplooien. Want alleen samen sta je sterk en voel je je ook sterk!
Bron: Ons Recht (Marijke Persoone), 111de jaargang, september 2007. De tekst is bewerkt door Manifest.
[1] Richard Sennett, De cultuur van het niewe kapitalisme, Meulenhoff/2006 (ISBN 978 90 290 7921 1)