Redactie buitenland
Op Cuba vond op 20 januari jl. de zevende algemene verkiezing plaats na de Revolutie van 1959. De eerste werd gehouden in 1976 en verder om de vijf jaar. Om enig tegenwicht te bieden tegen de eenzijdige verhalen die in de burgerlijke media over de Cubaanse verkiezingen worden verspreid, plaatst Manifest hieronder in het kort de gang van zaken.
De doelstellingen zijn het verkiezen van:
De bevolking stelt kandidaten voor en benoemt die ook. Op lokaal niveau doet de bevolking dat via directe verkiezingen. In het geval van de provinciale en nationale afgevaardigden stellen de gemeenteraadsleden (dus getrapt) de kandidaten voor en benoemen die ook. Ook kunnen zes van de meest representatieve massaorganisaties op Cuba, op provinciaal en nationaal niveau, voorstellen doen en kandidaten voordragen (vakbonden, buurtorganisaties, vrouwenfederaties, organisaties van boeren en studentenfederaties van hoge scholen en universiteiten).
De Nationale Vergadering van de Volksmacht (Cubaanse parlement) is het hoogste orgaan van de staatsmacht. De provinciale en gemeentelijke vergaderingen zijn de hoogste lokale organen van de staatsmacht en zij besluiten in hun regio's. Alle sectoren van de Cubaanse maatschappij worden vertegenwoordigd in de gemeentelijke, provinciale en nationale vergaderingen. De Communistische Partij van Cuba (PCC) speelt geen rol in het benoemen, kandidaat stellen, promoten of steunen van kandidaten.
Het verkiezingsproces verloopt automatisch, vrij en is openbaar. Het is voor alle mensen toegankelijk door publicaties op openbare plaatsen. De kiezers kunnen op elk moment het mandaat herroepen van de verkozenen, die regelmatig rapporten aan de kiezers moeten voorleggen over het werk dat zij doen. Er vinden voor geen enkele kandidaat verkiezingscampagnes plaats, noch kan een kandidaat stemmen verzamelen of zich bekendmaken middels campagnes betaald met eigen financiële middelen. De staat draagt alle verkiezingskosten. De kandidaten moeten zich dus in de praktijk van alle dag in buurten en bedrijven hebben bewezen.
De bevolking heeft het recht getuige te zijn van het tellen van de stemmen, en in feite maakt zij ook gebruik van dat recht. Tot 50 procent van de nationale afgevaardigden en de afgevaardigden voor de provinciale vergadering kan afgevaardigde van de gemeenteraad zijn. De afgevaardigden ontvangen geen salaris voor deze functie. Dat is slechts mogelijk voor voorzitters en vicevoorzitters. In het geval van de Nationale Vergadering is het slechts mogelijk wanneer zij het hoofd zijn van een permanente werkcommissie.
De stemming is vrijwillig, dus niet verplicht. Vanaf 1976 was het laagste percentage mensen dat ging stemmen 95,2 en het hoogste 98,7 procent. Om als afgevaardigde te worden gekozen is het noodzakelijk om meer dan 50 procentvan de geldige stemmen te krijgen.