Jacques woont al meer dan 30 jaar in Canada. Hij wordt beschreven als "historicus, auteur en reisagent" in een programma dat Radio1 onlangs aan hem wijdde. Hij is de auteur van De Mythe van de 'Goede Oorlog': Amerika in de Tweede Wereldoorlog (EPO, Berchem, 2000), een boek dat drie maanden lang op de non-fictie bestsellerlijst in Vlaanderen heeft gestaan en reeds vertaald is in het Engels, Duits, Spaans, Italiaans, en Frans. Jacques organiseert en begeleidt reizen overal ter wereld, en was onlangs nog in Iran, Vietnam, Zuid-Afrika en Indië. Hij komt regelmatig nog eens terug naar Adegem. Bezoek ook eens zijn persoonlijke website, of die van Pauwels Travel Bureau.
Jacques Pauwels (*)
In oorlogen wordt er kwistig met mensenlevens en materiaal omgesprongen. Daarom zijn de meeste mensen principieel tegen oorlog gekant. De Amerikaanse president George W. Bush daarentegen schijnt er verzot op te zijn. Waarom? Dit artikel werd geschreven en verscheen voor het eerst in maart 2003 aan de vooravond van de aanval op Irak. Tegen het licht van wat we nu weten is het bijna voorspellend. Een magnifieke analyse die de vredesbeweging zich zeer ter harte zou moeten nemen. (deel 2 van 4)
De grote Amerikaanse ondernemingen konden nu naar hartelust hun Fordistische expertise benutten om de productie op te schroeven, maar dat volstond niet om de oorlogsbehoeften van de Amerikaanse staat te dekken. Er moest nog meer geproduceerd worden, Amerika had nieuwe fabrieken en nóg efficiëntere technologie nodig. En die kwamen er. De totale waarde van alle 'productieve faciliteiten' van het land zou tussen 1939 en 1945 vermeerderen van 40 tot 66 miljard dollar. Het was echter niet de privésector die deze taak op zich nam. Omwille van de ervaringen met overproductie in de jaren '30 vonden Amerika's zakenlui dergelijke investeringen te riskant; ze lieten de verantwoordelijkheid over aan de staat.
Deze laatste subsidieerde enerzijds heel royaal de relatief weinig nieuwe investeringen van privéondernemingen en investeerde anderzijds zelf 17 miljard dollar in meer dan 2000 projecten die met landsverdediging te maken hadden. Deze gloednieuwe fabrieken werden dan voor een appel en een ei aan privéfirma's uitgeleend. Na de oorlog wilde Washington zich ontdoen van deze investeringen, en natuurlijk waren 's lands grote ondernemingen er als de kippen bij om ze over te nemen... voor de helft en in veel gevallen zelfs voor slechts eenderde van hun werkelijke waarde.
Hoe financierde Amerika de oorlog? Hoe betaalde Washington de torenhoge rekeningen die door Ford, GM, ITT en de andere leveranciers van Big Business werden aangeboden? Het antwoord is: enerzijds door belastingen (ongeveer 45%), maar meer nog door leningen (ongeveer 55%). Door die leningen nam de staatsschuld enorm toe, van 3 miljard dollar in 1939 tot 45 miljard dollar in 1945. In theorie kon en moest die schuld goedgemaakt worden door het heffen van belastingen op de hoge winsten die gedurende de oorlog vooral verwezenlijkt werden door Amerika's grote ondernemingen. Maar in werkelijkheid ging het anders.
De Amerikaanse staat betaalde de rekeningen uit zijn algemene inkomsten, d.w.z. met de opbrengst van de directe en indirecte belastingen, die door de regressieve Revenue Act van October 1942 in steeds hogere mate betaald werden door arbeiders en andere gewone Yankees in plaats van door de superrijke Amerikanen en de grote bedrijven. "Het waren de armere leden van de Amerikaanse maatschappij", onderstreepte de historicus Sean Dennis Cashman, "die men de kosten van de oorlog liet dragen". Maar het Amerikaanse publiek, verblind door de zon van volledige werkgelegenheid en hoge lonen, had dit niet in de gaten.
De superrijken van Amerika daarentegen namen nota van de wonderbaarlijke wijze waarop de oorlog zaad in hun bakjes bracht. Terloops gezegd, het waren vooral de zakenlui, bankiers, verzekeraars, en andere grote investeerders waarvan Washington het geld leende waarmee de oorlog werd gefinancierd. Corporate America stak ook het leeuwendeel van de rente in z'n zakdie opgebracht werd door de aankoop van Amerika's befaamde oorlogsobligaties, de 'war bonds'. De superrijke Amerikanen zijn in theorie de grote kampioenen van het zogenaamde vrije ondernemerschap en ze verfoeien in principe elke vorm van staatsinmenging; ze hadden er echter niets op tegen dat de Amerikaanse staat de oorlogseconomie op die manier leidde en financierde. Want zonder deze grootscheepse, dirigistische overtreding tegen de regels van het 'vrije ondernemerschap' (free enterprise) had hun collectieve rijkdom zich gedurende de oorlogsjaren nooit zo snel en zo spectaculair kunnen vermenigvuldigen.
Gedurende de Tweede Wereldoorlog leerden de eigenaars en zaakvoerders van de grote ondernemingen - de superrijken van Amerika par excellence - een heel belangrijke les: gedurende een oorlog valt er met de medewerking van de staat grof geld te verdienen. Anders gezegd: het maximaliseren van winsten kan men veel gemakkelijker bereiken door het voorbereiden en het voeren van oorlogen dan door het prediken van vrede. Het loont de moeite om dit even te herhalen: voor het opdrijven van de winstmarges is oorlog (veel) beter dan vrede. En niet vergeten: de staat moet zijn medewerking verlenen. Daarvan zijn de superrijken van Amerika zich ook vandaag scherp bewust. De spruit van de Amerikaanse gelddynastie, Bush junior, beseft dit intuïtief; vandaag huurt hij het Witte Huis om de belangen van de zeer kleine, maar machtige klasse van superrijken te behartigen.
In de lente van 1945 was het duidelijk dat aan die winstgevende Wereldoorlog snel een einde zou komen en wat dan? Onder de economen waren er heel wat Cassandra's die de politieke en industriële leiders van Amerika een bijzonder naar scenario voorhielden. De Amerikaanse economie was gedurende de oorlog verslaafd geraakt aan de drug van militaire staatsuitgaven. Washington's aankopen van oorlogsmateriaal, en niets anders, had de economische vraag de hoogte ingejaagd en zowel hoge winsten als algemene werkverschaffing mogelijk gemaakt. Maar die bron was gedoemd om met het einde van de vijandigheden op te drogen. Het spook van de wanverhouding tussen vraag en aanbod dreigde opnieuw op te dagen.
Dit kon leiden tot een nog grotere crisis dan in de jaren '30, want gedurende de oorlogsjaren was de industriële capaciteit van het land nog flink toegenomen. Arbeiders zouden ontslagen moeten worden precies op het ogenblik dat miljoenen veteranen naar huis zouden komen en werk zouden zoeken; en de werkloosheid als gevolg daaarvan zou het deficit van de vraag nog verergeren. Bekeken vanuit het standpunt van de Amerikaanse machtigen en rijken betekende dit vooral dat aan het Gouden Tijdperk van de overdadige winsten een einde zou komen. Een dergelijke catastrofe moest dringend voorkomen worden, maar hoe?
De militaire staatsuitgaven vormden de bron van hoge winsten. Om te vermijden dat die bron plots zou opdrogen had men na de overwinning op Duitsland en Japan dringend nieuwe vijanden en nieuwe oorlogsdreigingen nodig. Gelukkig was er de Sovjet-Unie, gedurende de oorlog een bijzonder nuttige partner die in het meedogenloze conflict met de nazi's de kastanjes uit het vuur had mogen halen, maar die omwille van zijn communistische ideeëngoed gemakkelijk kon worden omgetoverd in de nieuwe boeman van Amerika.
De meeste Amerikaanse historici geven nu toe dat de Sovjet-Unie in 1945 helemaal geen ernstige bedreiging vormde voor het economisch en militair veel sterkere Amerika, en dat de Sovjets ook na 1945 met Washington wilden blijven samenwerken. Immers, bij een conflict met supermacht Amerika - boordevol vertrouwen dankzij het gloednieuwe atoompistool dat ostentatiefin zijn holster stak - had Moskou niets te winnen maar wel heel veel te verliezen. (wordt vervolgd)
(*), auteur van 'De Mythe van de Goede Oorlog: Amerika in de Tweede Wereldoorlog'.
Jacques Pauwels / Brantford, Ontario - Canada