Jos Lensink
"De ziekte van onze tijd", aldus een modern filosoof, "bestaat hierin dat ze tot de vertwijfeling is gekomen, dat ons kennen slechts iets subjectiefs is en dat dit subjectieve het ultieme (het hoogste J.L.) is". Deze tijdsdiagnose heeft naar mijn idee nog geenszins aan actualiteit ingeboet. In tegendeel: uit vrees voor de onverbiddelijke waarheid horen we in bepaalde, doorgaans goed opgeleide kringen beweren dat (de) waarheid niet bestaat. Dit giftige (waarheids-)relativisme - (de) waarheid is maar heel betrekkelijk! - heeft het gangbare denken zodanig in zijn greep dat begrippen als objectiviteit, waarheid, zekere kennis en het ware weten taboe zijn verklaard. Versleten en niet meer van deze tijd!
Ook het socialisme-idee, zoals dat door JM [1] uiteengezet wordt, weerspiegelt in dat opzicht kritiekloos de heersende tijdgeest en heeft als onderliggende veronderstelling dat op de keper beschouwd alleen het subjectieve werkelijk is. Op grond van deze veronderstelling geeft het socialisme-concept (van JM) blijk van een gespleten (dualistisch) wereld- en mensbeeld; het is op voorhand herleidbaar tot een louter subjectieve aangelegenheid (en daarmee immuun geworden voor kritiek). In beide gevallen echter beschouw ik het socialisme zoals JM dat definiëert en formuleert als onmogelijk en onwetenschappelijk. Afgezien van het feit dat zijn schets van het socialisme mij allerminst een adequate weergave lijkt van de reëel socialistische beweging, wordt zelfs de mogelijkheid van een objectief en waar beeld van het socialisme op voorhand ontkend en ondergraven. Socialisme lijkt dus een kwestie van subjectieve willekeur, van persoonlijke voorkeur en individuele smaak. Het lijkt erop alsof eenieder zo zijn eigen idee van socialisme mag koesteren.
Daarmee negeert en ontkent JM de objectiviteit van een wereld in wetmatige verandering, in het bijzonder die van mens en maatschappij. En dus resteert de subjectiviteit als enig werkelijke. Met als gevolg: aan de maatschappelijke ontwikkeling worden wetmatigheden en een objectieve logica ontzegd. Dat het socialisme "mensenwerk" is, betekent voor JM weliswaar terecht dat het socialisme uitsluitend door het werk van mensen tot stand komt. Maar meer nog wil hij er mee zeggen dat aan de historische ontwikkeling geen objectieve wetmatigheden ten grondslag liggen die naar socialisme en communisme tenderen.
Socialisme betekent in de ogen van JM het hebben van morele (normatieve) uitgangspunten + het beschikken over een rationele analyse van de samenleving. Specifieker: uitgaande van A) menselijke waardigheid, B) gelijkwaardigheid en C) solidariteit draait om het innemen van adequate standpunten met betrekking tot organisatie, strategie en tactiek.
Voorlopig concluderend: nog los van het feit dat de drie morele uitgangspunten niet worden verantwoord en door de toelichting zelfs niet wordenverduidelijkt - zodat het willekeurige karakter ervan niet wordt weggenomen - is het de vraag wat JM bedoelt met een rationele analyse van de samenleving, i.c. met het innemen van adequate (juiste J.L.) standpunten en het tonen van historisch besef? Omdat evenwel een rationele analyse van de samenleving juist ontbreekt, ook adequate standpunten niet worden ontwikkeld en evenmin duidelijk wordt wat we onder historisch besef moeten verstaan, blijft de invulling van het concept socialisme een nagenoeg lege huls.
Tegen deze achtergrond - de leegte van het JM-socialisme - is het niet verwonderlijk dat het socialistisch idee bij JM enerzijds tot 'socialistisch' ideaal wordt verheven - d.w.z. tot een niet-realiseerbare utopie - anderzijds wordt herleid tot een verwrongen en karikaturaal beeld van het reële socialisme. Ofwel: de idealisering van het socialistisch idee gaat gepaard met een vervorming en verkering van het reële en bestaand hebbende socialisme. Gevolg: de radicale cultivering van het socialistisch 'ideaal' loopt parallel met de radicale afwijzing van het reële socialisme. De radicaliteit waarmee van de ene kant het socialistisch ideaal wordt gekoesterd en waarmee van de andere kant de zogenaamde socialistische realiteit wordt verworpen, hangt niet toevallig samen met een juist niet-radicale kritiek op het kapitalisme. Van het kapitalisme worden immers niet de beginselen (winst-maximalisatie - uitbuiting - antagonistische klassentegenstelling) kritisch afgewezen, maar hoofdzakelijk de opvallend negatieve uitwassen van het systeem, zoals bijv. de buitensporige zelfverrijking van het zgn. aandeelhouders-kapitalisme. Kortom: ook en zelfs met een pleidooi voor een ander, menselijker en socialer beleid heeft het socialisme van JM naar mijn overtuiging geen toekomst, en wel omdat het een humane, sociale en solidaire wereld binnen het kapitalisme wil: het JM-socialisme is immers niet revolutionair en geenszins antikapitalistisch.
Alleen wie over een welvaartsvast en gegarandeerd inkomen beschikt, kan het zich veroorloven en verkeert in de riante positie om te kunnen beweren dat een "dikke portemonnee niet tot de essentie (!) van het leven behoort". In ieder geval stelt JM - blijkbaar wetend wat de essentie van het leven is (!) - dat inkomen en materiële rijkdom niet relevant zijn, c.q. er niet echt of nauwelijks toe doen. Met andere woorden, het socialisme van JM berust op een dualistisch, d.w.z. gespleten mensbeeld: de mens is weliswaar (ook) een lichamelijk-zintuiglijk wezen dat door het verrichten van fysieke arbeid materiële rijkdom kan voortbrengen. Tegelijkertijd echter zou de mens zijn eigenlijke mens-zijn buiten het materiële, c.q. buiten de lichamelijke arbeid en buiten de economie moeten zoeken: "Ik ben er ten diepste van overtuigd dat we met zijn allen eigenlijk veel meer hechten aan het Bruto Binnenlands Geluk dan aan het door de politici en economen op een voetstuk geplaatste Bruto Binnenlands Product" (JM, p.6). Het JM-socialisme, waaraan een dualistisch mensbeeld ten grondslag ligt, kenmerkt zich zowel door idealisering - de mens is primair en voor alles een 'geestelijk' wezen - alsmede door mechanisering. De 'vergeestelijking' van de mens gaat gepaard met een minachting van het louter materiële, i.c. economische. Voor JM is het niet vanwege het klassenkarakter, niet door de vijandige klassentegenstelling en het bestaan van een heersende en uitbuitende klasse waardoor de wereld fundamenteel problematisch en verscheurd is, maar veeleer vanwege de verafgoding van het bbp, van het geld, de productie, de consumptie en de economie in het algemeen.
Samenvattend: het idee van het socialisme dat JM voor ogen staat, impliceert een filosofisch idealisme dat door de verwerping van een platvloers(vulgair) materialisme gelegitimeerd lijkt te worden.
Ook met betrekking tot de verhouding van mens en geschiedenis is er bij JM sprake van subjectivisme en/of dualisme: weliswaar beschouwt hij de historische ontwikkeling van de mens als de essentie, maar het blijft uitsluitend de ontwikkeling van de mens en dus een louter subjectieve aangelegenheid. JM beaamt dat de mens niet alleen geschiedenis maakt, maar ook omgekeerd moet worden gezegd dat de geschiedenis de mens maakt (JM p 5). Desondanks wordt door JM aan de historische dynamiek geen objectieve status (dus een van de mensenonafhankelijk karakter en verloop) toegekend, laat staan een logica, i.c. dialectiek van de ontwikkeling. Zodoende wordt de eigenlijke mens door JM alsnog 'buiten' de geschiedenis gesitueerd. Anders gezegd: volgens JM maakt de mens weliswaar geschiedenis en de geschiedenis maakt evenzeer de mens, maar in wezen blijft de mens een ahistorisch wezen. Dat wil zeggen, het wezen van de mens is vanuit het perspectief van JM ahistorisch. Geschiedenis zou in dit kader dus wel tot de verschijningswijze van de mens behoren, maar niet eigen zijn aan het wezen van de mens.
Door de mens buiten de geschiedenis te plaatsen en de logisch-historische ontwikkeling op een verwrongen en verdraaide (karikaturale), in dit geval mechanistische, extreem deterministische wijze te interpreteren, wordt het wereldhistorisch procesgereduceerd tot een reeks van op zichzelf staande, slechts uiterlijk met elkaar samenhangende gebeurtenissen. In het socialisme-idee van JM staat de mens oorspronkelijk en uiteindelijk 'buiten' de wereldgeschiedenis.
Dat de mens volgens JM (p. 4) een sociaal wezen is, mag waar zijn, maar zijn socialiteit is niet dat wat voor de mens kenmerkend is en hem onderscheidt van alle andere (natuur-)wezens. Het specifiek onderscheidene en eigene van de mens is in dat opzicht zijn maatschappelijke aard. De mens is een (historisch-)maatschappelijk wezen: mensen verhouden zich (min of meer) bewust tot elkaar en vormen aldus hun maatschappij. Aan de maatschappelijke samenhang, deel uitmakend van de universele (natuur-)samenhang, komt derhalve slechts relatieve autonomie toe. Voor de individuele mens geldt bovendien - in het licht van het feit dat het maatschappelijke wezen 'mens' als een veelheid van individuele mensen bestaat - dat hij deze betrekkelijke autonomie met veel reëel van elkaar onderscheiden individuen moet delen. In het socialistisch perspectief van JM schijnt evenwel aan het individu absolute autonomie te worden toegekend. Zijn cruciale notie is immers de 'ultieme waarde' van elk individu. (JM p 5). De onduidelijkheid in het gebruik van de term 'ultiem' daargelaten, wordt hier gesuggereerd dat aan het individu (al of niet absolute) autonomie toekomt. En wel een zodanige autonomie dat die ten nadele van de maatschappelijke levenssamenhang komt. Met de individuele (min of meer absolute) autonomie als uitgangspunt, zoals JM op voorhand stelt, kan de maatschappelijke samenhang nooit veel meer zijn dan de collectie (verzameling) van op zichzelf staande, autonome individuen ('atomen').
Ook in verhouding tot de maatschappij plaatst JM de (individuele) mens dus 'buiten' de (historisch-)maatschappelijke wereld en lijkt ook hier sprake van een dualiteit van (individuele) mens en maatschappij. Het socialistisch idee van JM ontbeert in feite een (kritisch) maatschappij-begrip waarin de individuele mens als individu is opgenomen, en wel op een zodanige wijze dat recht wordt gedaan aan de 'vrije ontwikkeling van eenieder' als voorwaarde voor de ontwikkeling van allen; een ontwikkeling die klassenloosheid als maatschappelijke grondslag heeft.
Het door JM ontworpen concept van socialisme heeft steeds de autonome mens als uitgangspunt, grondslag en doelstelling. In verhouding tot de materie in zijn algemeenheid, tot de geschiedenis en de maatschappij in haar verbijzondering heeft de mens zich in laatste instantie steeds als buitenstaander gepositioneerd. En daarmee is er of sprake van een dualistisch wereld- en mensbeeld (dualisme) dan wel hebben we te maken met subjectief idealisme, i.c. subjectivisme. In het eerste geval wordt naar de vorm vastgehouden aan het bestaan van een objectieve wereld, maar worden we geconfronteerd met de onmogelijkheid van een gespleten wereld; in het tweede geval hebben we weliswaar van doen met een monistisch samenhangende wereld, maar tegelijkertijd is die ene wereld herleid tot een louter subjectieve aangelegenheid. Daarom wordt in de gedachtegang van JM heen en weer gependeld tussen dualisme en subjectivisme.
Deze inconsistentie, dit heen en weer 'pendelen' tussen dualisme en subjectivisme, vinden we bij uitstek bij Ludwig Feuerbach: hoewel hij van de ene kant en formeel op een materialistisch standpunt staat - het primaat van de natuur erkent in verhouding tot het bewustzijn (geest) - is zijn filosofie van de andere kant, d.w.z. inhoudelijk een subjectief idealistische filosofie. Ofwel, zoals Friedrich Engels formuleert: "Feuerbach is naar de vorm realistisch - maar van de wereld, waarin de mens leeft, wordt absoluut niet gesproken en zo blijft deze steeds dezelfde abstracte mens. Deze mens is niet uit het moederlijf geboren, hij heeft zich ontpopt uit de god van monotheïstische godsdiensten, hij leeft daarom ook niet in een werkelijke, in een historisch ontstane en historisch bepaalde wereld; hij gaat weliswaar met andere mensen om, maar ieder ander is even abstract als hijzelf." [2] Ook Feuerbach poneert de mens als centrum van de wereld en verklaart de mens, althans het 'Gattungswesen' mens als het absolute. Immers, zo redeneert hij: het bewustzijn van het oneindige veronderstelt een oneindig bewustzijn. En zoals socialisme voor JM eerst en vooral betekent dat we onze sociale relaties cultiveren, zo stelt Feuerbach dat we door het koesteren van onze menselijke relaties de maatschappelijke vervreemding en de innerlijke verscheurdheid van deze maatschappij kunnen overwinnen. Maar, zo beweert Engels, "de mogelijkheid van zuiver menselijke gevoelens in de omgang met andere mensen wordt tegenwoordig al genoeg aangetast door de op klassentegenstellingen en klassenheerschappij berustende maatschappij, waarin wij ons moeten bewegen; we hebben geen reden ze voor onszelf nog meer aan te tasten door deze gevoelens tot een religie op te hemelen". [3]
In het socialisme-idee van JM staat de (autonome) mens centraal. Maar de mens wordt hier begrepen als de abstracte mens, dat wil zeggen, als de van zijn materialiteit, historiciteit en maatschappelijkheid geabstraheerde mens. En dankzij deze abstractie wordt vooral aan het zicht onttrokken dat de mens in zijn historisch-maatschappelijke, in concreto in zijn formatie- en klassen-specifieke ontwikkeling moet worden begrepen. JM mag Marx dood verklaren indien hij hiermee de actualiteit van het marxisme, c.q. van het wetenschappelijke socialisme wil accentueren. Niettemin heeft JM met de verkondiging van Marx' verscheiden juist het omgekeerde resultaat: hij valt terug op een burgerlijk humanistisch standpunt à la Feuerbach. Gevreesd moet worden dat met Feuerbach de wereld van vandaag ontoereikend verklaard blijft, in ieder geval onvoldoende om haar in progressieve richting te kunnen veranderen.
Groningen, 01-04-08
[1] Zie SPanning 2007, nummer 8. (www.sp.nl/nieuws/spanning/200708/socialisme_is_mensenwerk.shtml) Is er toekomst voor het socialisme? Dat werd hemin België gevraagd tijdens de Gentse Feesten. Jan Marijnissen vindt van wel, maar niet zonder meer. Socialisme is namelijk mensenwerk, verklaart hij. Kapitalisme ook denken wij. Dat is dus kennelijk niet de kern van de kwestie. Jos Lensink geeft commentaar op het verhaal van Jan Marijnissen dat eigenlijk een stap terug is naar het Utopisch Socialisme.
[2]
[3]