Een bouwbedrijf uit Letland zette Letse werknemers aan het werk op een bouwplaats in Zweden en betaalde dit personeel op basis van de in Letland geldende cao. Dit was volgens de Zweedse vakbonden een geval van loondumping. Door middel van een blokkade van de bouwplaats zetten zij hun eis kracht bij dat de Letse bouwvakkers op basis van de Zweedse cao betaald zouden moeten worden. Het Europese Hof van Justitie oordeelde in een aangespannen rechtszaak dat de vrijheid van dienstverlening niet door stakingen mag worden ingeperkt. Een buitenlands bedrijf mag niet gedwongen worden om de op die plek geldende lonen te betalen.
Deze rechtszaak werd aangespannen door een Finse vakbond tegen een onderneming die een veerboot onder Estse vlag wou brengen, om dan het personeel op basis van de in Estland geldende cao in dienst te nemen. De rechter veroordeelde de acties van de vakbond als een niet toegestane inperking van hetrecht op vrije vestiging.
Een Poolse subcontractor weigerde bij een overheidsopdracht in de deelstaat Nedersaksen, Duitsland, de geldende cao-lonen te betalen. Nedersaksen legde het bedrijf derhalve sancties op. Volgens het Europese Hof van Justitie hoefden de cao-lonen in dit geval niet betaald te worden, omdat de cao niet algemeen verbindend verklaard was.
Nadat de Europese Commissie al eerder had geklaagd dat Luxemburg de vrije dienstverlening benadeelt, heeft het Europese Hof dat land op 19 juni van dit jaar veroordeeld wegens een te strak uitgevoerde wettelijke richtlijn voor detachering van personeel.
Door dit oordeel, dat een inmenging is in de door de individuele landen te bepalen sociale wetgeving, zijn ondernemingen uit de landen van de EU in Luxemburg niet meer verplicht de Luxemburgse wet van Indexering, die loon en uitkering automatisch aanpassen aan de prijsontwikkeling als het personeel meer verdient dan het in Luxemburg geldende wettelijke minimumloon, te respecteren. De ondernemingen hoeven zich ook alleen dan aan de geldende cao te houden als die algemeen verbindend verklaard is, wat maar bij een minderheid van akkoorden het geval is.
Deze veroordeling van Luxemburg hangt samen met drie eerdere uitspraken in rechtszaken betreffende richtlijnen van detachering in Duitsland (uitspraak in zaak Rüffert), in Finland (uitspraak in zaak Viking) en Zweden (uitspraak in zaak Laval), waardoor de sociale wetgeving en de cao's in de betreffende landen omzeild kunnen worden.
Met deze uitspraken, die nog meer duidelijk maken dat de EU met haar instituties vooral een schepping is van en voor de belangen van het industrieel grootkapitaal en het financieel monopoliekapitaal, zet de Europese klassenjustitie deur voor deur open naar verdere sociale dumping en een hogere uitbuiting door middel van vernietiging van het bestaande arbeidsrecht.
De communistische partijen uit België, Duitsland, Luxemburg en Nederland veroordelen deze stap richting sociale dumping, die in feite een terugkeer is naar de Bolkestein-richtlijn. Zij staan op het standpunt dat alle werknemers die in een bepaald EU-land werkzaam zijn, ook onder de daar geldende sociale wetgeving dienen te vallen en daarnaar beloond dienen te worden en eisen dan ook de afschaffing van de detacheringsrichtlijn.