De conferentie was een uitvoering van de lijn die op het vijfde congres werd bevestigd en versterkt, om ons (vooral) te richten op de voorhoede van de georganiseerde arbeidersklasse. Tegelijkertijd is de conferentie een voorbereiding op het zesde congres dat volgend jaar zal worden gehouden.
De deelnemers van de conferentie wisselden ervaringen uit hoe kaders van de georganiseerde arbeidersklasse, die in toenemende mate ongerust zijn over de economische, maatschappelijke en politieke ontwikkelingen, tijdens de huidige situatie van een ernstige, voortschrijdende crisis door ons kunnen worden benaderd en op een klassenstandpunt georganiseerd. Wat zijn de resultaten en hoe kan voor deze groepen de partij zichtbaar worden?
De conferentie bestond uit een plenair gedeelte en ging twee keer in werkgroepen uiteen om iedereen gelegenheid te geven aan het woord te komen en dieper op aspecten te kunnen ingaan.
De huidige situatie wordt door veel burgerlijke economen verschillend beoordeeld en in de burgerlijke media tegenstrijdig beschreven. Enerzijds wordt de indruk gewekt dat de crisis al over haar hoogtepunt heen is of zelfs al op haar retour. Anderzijds bereidt men zich voor op maatregelen die wijzen op de verwachting dat de crisis langer zal gaan duren. Aan de ene kant zien we pogingen om de 'vrije markt' te beteugelen, aan de andere kant worden pleidooien gehouden om de oude neoliberale aanpak zo snel mogelijk weer toe te passen, zij het met enige marginale verbeteringen om de processen op tijd te kunnen bijsturen.
De artikelen in Manifest tonen aan dat de crisis nog maar aan haar begin staat en dat de partij zich daarop moet instellen.
Langdurige en toenemende massawerkloosheid zal tot verarming van grote delen van de bevolking leiden, hetgeen nu al zichtbaar is bij mensen met kleine en vaak tijdelijke baantjes. Dat zijn er al méér dan 1 miljoen.
Verder heeft de crisis voor verschillende groepen werkenden en uitkeringsgerechtigden in de tijd gezien verschillende gevolgen. Zolang je werk hebt is er nog geen onmiddellijke zorg om het directe bestaan. Raak je je werk kwijt dan ontstaan er direct problemen met aflossen van hypotheken en andere maandelijkse verplichtingen en ben je voor je het weet op bijstand aangewezen. De strijd voor verhoging van de werkgelegenheid zal dan ook de hoogste prioriteit moeten krijgen. Vaststaat dat een aantal zekerheden m.b.t. werk en inkomen de komende jaren zwaar onder druk zullen komen te staan. Dit geldt ook voor de pensioenen, uitkeringen en collectieve voorzieningen.
Hoe als communisten in deze gefragmenteerde samenleving op te treden is een ingewikkeld vraagstuk, dat we nauwkeurig moeten analyseren en waaruit juiste conclusies moeten worden getrokken voor de partijstrategie.
De beschrijving van haar ervaringen door de afdeling Brabant laat zien wat er gebeurt als we de eerste moeilijke stappen zetten om kritische mensen samen te brengen om ons voor te bereiden op het effectief bestrijden van de crisis. Deze ervaringen laten zien dat als je het initiatief neemt tot samenwerking met anderen de kennis niet abstract blijft, maar concreet wordt en daarmee beter hanteerbaar. Dat er successen kunnen worden behaald maar ook teleurstellingen zullen moeten worden verwerkt. Dat, hoewel nog op bescheiden schaal, beweging mogelijk is die op termijn kan groeien en de vakbeweging met juiste eisen in stelling kan brengen. Van doorslaggevend belang voor de partij is echter de nauwkeurige (transparante) beschrijving van de gang van zaken die door Brabant werd gemaakt. Daarvan kan elders worden geleerd en maakt zorgvuldige en nauwkeurige discussie over concrete ontwikkelingen mogelijk.
De bijeenkomst in Rotterdam van "Vecht voor je Recht" heeft onderstreept dat we elk radicalisme en sektarisme moeten afzweren. De door Paul de Groot uitgesproken rede op het congres van 1935 is hiervoor bijzonder leerzaam. Het is zeer de moeite waard om dit stuk niet alleen te reproduceren en als brochure uit te geven, maar vooral de inhoud ervan te actualiseren en te vertalen naar de huidige vraagstukken, verhoudingen, mogelijkheden en onmogelijkheden. Centraal thema toen en nu is de eenheid van actie met de massa van de bevolking, de coalitiepolitiek en het vinden van manieren om de vakbeweging strijdbaarder te maken.
Je zou de brochure uit 1935 kunnen zien als een oproep tot (voor die tijd onmiddellijk noodzakelijke) eenheid. Die noodzaak dient zich thans ook steeds meer aan, alhoewel nog niet overal even sterk gevoeld. De NCPN moet hierin het voortouw nemen en elke vorm van sektarisme, radicalisme en solisme ideologisch en praktisch bestrijden. Alleen als links eenheid weet te smeden kan de 'arbeidersklasse' successen boeken tegen de oprukkende krachten van rechts.
'FNVvechtvoorjerecht' is een vakbondsgroep. Uiteraard doen er mensen aan mee met verschillende politieke achtergrond, maar die politieke positie is niet doorslaggevend. 'FNVvechtvoorjerecht' streeft naar meer politiek profiel van de FNV: strijdbaar en breed dus en heeft niet als inzet het bereiken van grotere politieke eenheid van links.
De omsingeling van de beurs op 26 september is geen actiedoel op zich, maar kan slechts als doel hebben het begin te zijn van grotere politieke samenwerking en eenheid van optreden. Hier komen partijen samen en onder de initiatiefnemers van de omsingeling kan het debat over de noodzakelijke eenheid verder plaatsvinden. De partij moet op alle bijeenkomsten aanwezig zijn en de noodzaak van brede coalities benadrukken. Van groot belang is daarbij dat de partij de verschillende voorstellen (en dus hun actieprogramma's!) van andere partijen goed bestudeert en zoekt naar wat ons verbindt en scheidt. Het zoeken zal moeten worden gericht op wat ons bindt. Met name als het gaat om de FNV, de PvdA en de SP, maar ook de programma's van andere progressieve partijen en groeperingen moeten worden onderzocht op aanknopingspunten. De partij moet om te beginnen eerst zelf een 'Plan van Actie voor (behoud van) werk en welvaart' schrijven.
De klassenstrijd moet weer boven aan de agenda worden gezet. Kern is mobiliseren van de basis en ideologische strijd voeren. De verrechtsing van opvattingen moet worden bestreden. De NCPN moet een ondersteunende rol spelen en voorzien in juiste argumenten, tegen die van de heersende klasse in. De rol van de partij moet met name zijn: heldere lijnen ontwikkelen om operationeel beter te kunnen optreden. Het eerste doel is op dit moment de strijd voor het behoud van de AOW op 65 jaar. Het voorkomen van de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd is nu speerpunt, zeker waar de discussie ook gekoppeld is aan het ontslagrecht. Van doorslaggevend belang blijft het actieve lidmaatschap van communisten van de vakbeweging.
De positie van de jongeren moet veel meer centraal worden gezet in het werk van de partij. Het is dringend noodzakelijk dat de partij een jongerensecretariaat opricht.
Niels Minnaard ging in de tweede inleiding in op de inspanningen in Brabant om een 'anticrisiscomité' op te richten en tot ontwikkeling te brengen. De lessen van Brabant zijn:
De discussies in de subgroepen leverden een divers beeld op. Bij de groep overheid (ABVAKABO FNV) werd vooral de nadruk gelegd op de mogelijkheid en noodzaak van het oprichten van bedrijfsledengroepen. Hiermee krijgt de bond op het bedrijf 'een gezicht', is niet meer anoniem, leidt tot ledenwinst en levert feedback op over standpunten van de bondsleiding en de partij. Belangrijk mobilisatiepunt zal zijn de kabinetsplannen om de pensioengerechtigde leeftijd te verhogen naar 67 jaar.
Bij de groep 'FNV Bondgenoten' bleek de diversiteit van de bedrijven waarvan de werkers door deze bond worden georganiseerd: van grote, transnationale productiebedrijven tot kleine, lokale dienstverlenende bedrijven. Hierdoor is de relatie vakbondslid, kaderlid en (professionele) bestuurder in elke situatie anders en moet worden onderzocht op mogelijkheden van mobilisatie en activering. Vooral werd in deze subgroep een praktische aanpak bepleit, die ondersteund zou moeten worden dor het bedrijvenwerk in de partij.
In de groep 'uitkeringsgerechtigden' werd vastgesteld dat hiervoor binnen de vakbeweging niet één 'adres' bestaat. Afzonderlijke bonden hebben nog afzonderlijke groepen uitkeringsgerechtigden. Op lokaal niveau kunnen deze groepen worden verenigd. Van belang is dat 'sociale zekerheid' als een algemeen vraagstuk wordt erkend en door alle bonden, in alle bedrijfstakken, aan de orde wordt gesteld. Dit als mogelijkheid om de fragmentatie in de afbraak van sociale zekerheid tegen te gaan.
In de subgroep jongeren kwam naar voren dat de vakbeweging kennelijk zit te springen om actieve jongeren. Als je als jongere je gezicht laat zien moet je uitkijken niet onmiddellijk door de vakbeweging 'opgeslokt' te worden. Steun en coördinatie hierbij kan met het inschakelen van FNV¿Jong worden bereikt. Maar coaching vanuit de partij en CJB is hierbij onontbeerlijk. Hiervoor moeten praktische vormen worden gevonden.
In de subgroep Noord-Oost (Twente, Groningen, Friesland) is de noodzaak aan de orde gesteld om het klassenbewustzijn in de vakbeweging te stimuleren. De partij zou hierbij ondersteuning moeten geven, bijvoorbeeld met argumenten hoe 'ongeorganiseerden' te benaderen. Bovendien is van belang de vakbeweging, die door de vele aanvallen op verworven rechten in de verdediging is gedrongen, weer in een aanvallende positie te brengen. Om hierin inzicht te krijgen is scholing vanuit de partij noodzakelijk. Ook verdienen fusieplannen van gemeenten aandacht vanuit een klassenstandpunt en daarom vanuit de vakbeweging als maatschappelijke massaorganisatie.
Door de groep Midden (NH, Amsterdam, Utrecht, Gelderland) werd erop aangedrongen dat eventuele regionalisering van het bedrijvenwerk niet ten koste mag gaan van het landelijke bedrijvenwerkoverleg.
In de groep Zuid-West (Den Haag, Rotterdam, Brabant, Limburg, Zeeland) werd ervoor gepleit om in elke afdeling een bedrijfsgroep op te zetten, dus streven naar zoveel mogelijk lokale bedrijfsgroepen die regelmatig bijeen komen. Het landelijke bedrijvenoverleg zou dan moeten gaan bestaan uit (eventueel wisselende) vertegenwoordigingen van die plaatselijke groepen. Daarnaast zouden afdelingen in een regio van het land wel activiteiten als 'scholing' kunnen opzetten of om organisatorische redenen dingen samen doen. Gepleit werd voor een jaaragenda voor deze activiteiten, waarmee regelmaat en discipline wordt bereikt.
De conferentie werd besloten met de conclusies dat: