"(...) Daar is bijvoorbeeld Lukas, onze pakhuisknecht, die reeds bij de vader van Last&Co heeft gewerkt - de firma was toen Last&Meyer, maar de Meyers zijn er lang uit - dát was dan toch wel een deugdzaam man. Geen boon kwam er ooit te kort, hij ging stipt naar de kerk, en drinken deed hij niet. Als mijn schoonvader te Driebergen was, bewaarde hij het huis, en de kas, en alles. Eens heeft hij van de Bank zeventien gulden te veel ontvangen, en hij bracht ze terug. Hij is nu oud en jichtig, en kan ons niet meer dienen. Nu heeft hij niets, want er gaat veel bij ons om, en we hebben jong volk nodig. Welnu, ik houd die Lukas voor zeer deugdzaam, maar wordt hij nu beloond? Komt er een prins die hem diamanten geeft, of een fee die hem boterhammen smeert? Waarachtig niet! Hij is arm, en blijft arm, en dit moet ook zo wezen. Ik kan hem niet helpen - want we hebben jong volk nodig, omdat er zoveel bij ons omgaat - maar al kon ik, waar bleef zijn verdienste, als hij nu op zijn oude dag een gemakkelijk leven leiden kon? Dan zouden alle pakhuisknechts wel deugdzaam worden, en iedereen, hetgeen Gods bedoeling niet wezen kan, omdat er dan geen bijzondere beloning voor de braven overbleef hiernamaals. Maar op een toneel verdraaien ze dat... alles leugens! (...)"
Uit:Max Havelaar, Multatuli. 1860.