Op een ochtend begin december 1982 bracht de bewaker mij naar de luchtplaats voor mijn wekelijkse luchtbeurt van 15 minuten. Het was ontzettend koud en volgens het weerbericht die nacht was de temperatuur met 8 graden gedaald. Geblinddoekt wandelde ik voorzichtig rond de vijver in het midden van de luchtplaats terwijl de bewakers in de zon stonden toe te kijken. Via de onderkant van de blinddoek kon ik zien waar ik liep. Plotseling hoorde ik een motor met een behoorlijk lawaai vanuit een van de zijgangen in mijn richting rijden. Van de schrik sprong ik opzij, struikelde tegen de rand van de vijver, verloor mijn evenwicht en viel in het water.
Het was niet erg diep, maar ik kon niet met één hand overeind komen en bleef in het water zweven. Het was blijkbaar een komische scène, want de vele 'broeders' die erbij kwamen stonden hard te lachen en geen van hen wilde een einde maken aan hun genot. Eindelijk kwam een van de bewakers te hulp en samen met mijn eigen bewaker visten ze mij uit de vijver.
De hoofdcipier, een vrolijke man van rond de vijftig die altijd grapjes maakte over zijn collega's en wiens gelach regelmatig te horen was, nam mij mee naar de vleugel en hielp mij mijn natte keren (op mijn blinddoek na) uit te trekken. Hij gaf mij droog ondergoed en liet mij in de gang op een stoel naast de kachel zitten, zette de kachel wat hoger en hing mijn natte kleren op de wanden van de kachel.
Nadat de kou een beetje wegtrok uit mijn lichaam, bracht hij mij terug naar mijn cel en gaf hij mij twee extra dekens om over me heen te trekken.
Aanvankelijk was ik blij dit incident te hebben overleefd. Tegelijkertijd was een mogelijke dood door longontsteking een verlangen dat ik niet uit mijn hoofd kon krijgen. Mensen van mijn leeftijd zouden makkelijker door een longontsteking bezwijken en doodgaan. Maar het was helaas niet mijn lot om op die manier verlost te worden. Ik was blijkbaar te hardnekkig en moest nog moeilijker situaties meemaken.
Van de 'broeders' kwam ik niets tekort, vooral in de eerste twee, drie maanden vonden allerlei martelpraktijken, zowel lichamelijk als geestelijk, plaats. En ik, met mijn positieve opstelling, beschouwde hun gedrag als teken van hun liefde voor de revolutie en bescherming daarvan. Was dat masochisme of optimisme en verzoening..?
Een keer per week, op maandag, vlak voor de middag, was het onze beurt om te douchen. Toen ze mij terugbrachten na deze ceremonie merkte ik dat ze tijdens mijn afwezigheid al mijn medicijnen hadden weggenomen. Ik moest de bewaker waarschuwen dat ik de Pexide- en Trinitrinepillen voor mijn hart gebruik en dat ik zonder deze pillen een plotselinge hartstilstand kon krijgen. We mochten de bewakers niet roepen en ook niet op de stalen deur kloppen. Daarom rolde ik een stuk papier op en schoof het via het kijkgat naar buiten. Toen de bewaker uiteindelijk langs kwam, vertelde ik hem mijn verhaal. Terwijl hij probeerde uit mijn zicht te blijven, antwoordde hij onverschillig dat hij het zou rapporteren.
Ik heb verder niets over mijn medicijnen gehoord hoewel ik het verschillende malen tijdens de verhoren ter sprake bracht. Mijn zieke hart moest het zonder medicijnen redden. In mijn gedachten begon ik te wennen aan de dood die voor mijn gevoel steeds dichterbij kwam. Hij werd zelfs gewenst. Tochkon ik niet accepteren dat de 'broeders' het recht hadden om over mijn lot te beslissen. Al met al (de ironie van het lot) was ik, dankzij de keiharde ondervragingen en martelingen die dag en nacht doorgingen, niet alleen 15 tot 20 kilo van mijn gewicht kwijt, maar werd ik ook voor de rest van mijn leven verlost van hartpillen.
In december 1982 kregen de verhoren een andere wending. Een klein deel van de partijleiders die tijdens de ballingschap in de Sovjet-Unie verbleef, bezweek onder de onmenselijke martelingen en accepteerde om bekentenissen af te leggen over verbanden met de KGB. Samenwerken met de KGB was een van de belangrijkste beschuldigingen die de tegenstanders als propagandamiddel tegen de Tudeh Partij van Iran gebruikten. Nu hadden de 'broeders' een belangrijk voorwendsel om de rest van de partijleiding verder onder druk te zetten. Het plan was om alle leden van het Centraal Comité zover te krijgen de samenwerking met de KGB te bekennen en ze vervolgens wegens spionage te berechten. Niemand mocht gespaard blijven.
De druk werd nog verder verhoogd. Ik moest uitleggen welke personen ik in Moskou - onderweg naar internationale conferenties in Delhi, Kaboel en Sofia - had ontmoet en welke gesprekken ik met mensen uit de Sovjet-Unie had gevoerd. Ik had in mijn eerdere verhoren, zonder iets te verbergen, gesproken over mijn reis naar Rusland die ik samen met mijn vrouw en om medische redenen maakte. Ik had ook verteld dat ik tijdens die reizen een gesprek had met iemand van de Internationale Betrekkingen van het Centraal Comité van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie waarin ik de vragen over de Islamitische revolutie, de samenstelling van het revolutionaire front, de rol van Khomeyni en de binnenlandse en buitenlandse dreigingen beantwoordde. Hij was een Rus maar sprak accentloos Perzisch. Hij was blijkbaar jaren als consulent werkzaam in Tabriz.
Een andere keer, toen ik op weg van Delhi naar Teheran samen met mijn vrouw een paar dagen in Moskou verbleef, had ik op hun verzoek een ontmoeting met vertegenwoordigers van het Russische 'Comité voor Verdediging van Vrede'. Als voorzitter van het Iraanse 'Comité voor Vrede' was het accepteren van dat verzoek vanzelfsprekend. Ik vertelde hun dat wij na vijfentwintig jaar ondergronds te hebben gewerkt, nu eindelijk in het openbaar konden functioneren. Ik vertelde over onze beperkingen, vooral op het gebied van communicatie en media. Ze boden hun steun aan op allerlei gebieden, ook financieel. Dit laatste heb ik geweigerd omdat dit altijd een gevoelige kwestie was geweest. Ik stelde het wel op prijs hun literaire werken en tijdschriften te ontvangen.
De derde keer toen ik voor het bijwonen van de bijeenkomst van 'Het Parlement van de Naties voor Vrede' in Sofia was, had ik een ontmoeting met de Russische vertegenwoordiger Andropov. De aanleiding daarvan was de plotselinge aanval van Irak op Iran in diezelfde periode. De hele bijeenkomst was door deze aanval op zijn kop gezet. Iedereen vroeg naar mijn mening. Ik betreurde wat er gebeurd was en benadrukte herhaaldelijk dat alleen het imperialisme hiervan zou profiteren. Ik was erg bezorgd en vroeg daarom aan de Russische delegatie om aan de leiders van de Sovjet-Unie door te geven dat de Iraanse bevolking de rol van dat land voor het handhaven van vrede in het gebied zeer belangrijk achtte. Ik was van mening dat de Sovjet-Unie de Iraakse regering onder druk kon zetten om te stoppen met de vernietigende broederoorlog.
Dit waren mijn ontmoetingen met vertegenwoordigers van de Sovjet-Unie en dit had ik ook eerder tijdens de verhoren verteld. Voor mijn gevoel had ikalles eerlijk gezegd, maar voor mijn beul was het blijkbaar niet voldoende. Hij was slechts een element van een grotere onderdrukkingsmachine. Hij werd door zijn meerdere onder druk gezet en reflecteerde dit op ons, in een één op één-situatie. Hij geloofde in de revolutie en dit rechtvaardigde voor hem zijn gedrag. Hij liet soms ook zijn menselijke kant zien. Een keer hielp hij mij met het knippen van mijn nagels, een andere keer bracht hij mij drinkwater. Maar deze menselijke kant maakte steeds meer plaats voor geweld, bedreiging en martelpraktijken.
Heel vaak moest ik met mijn gezicht tegen de muur, met mijn hand omhoog, 50 keer achter elkaar zitten en staan. Als ik even stopte om adem te halen, schopte hij tegen mijn scheenbenen.
Een andere methode die hij gebruikte was dat ik met gekruiste benen op de grond moest zitten. Hij ging zelf tegenover mij op een stoel zitten met zijn voeten op mijn knieën. Na ieder antwoord van mij dat hem niet beviel drukte hij met zijn hele gewicht op mijn knieën. Dit veroorzaakte een ondraaglijke pijn in mijn heupen en dijbenen.
Ik was en ben ervan overtuigd dat al mijn daden in het belang waren van mijn land en mijn volk. Nu wilden ze mij onder druk zover krijgen dat ik een bekentenis aflegde dat ik een landverrader was. Tijdens hun aanval op mijn huis namen ze het dagboek van mijn vrouw ook mee. In haar dagboek had ze notities gemaakt van een gesprek dat ze in het vliegtuig had met een Russische passagier, tijdens onze vlucht van Moskou naar Teheran. Voor hen was dit de KGB-agent die mij orders gaf en degene waar ik naar rapporteerde. Ik moest vertellen hoe en waar ik hem ontmoette en wat voor orders ik van hem kreeg. Ik vertelde dat ik hem na die vlucht nooit meer heb ontmoet, maar mijn ontkenning had geen enkel effect... (wordt vervolgd).
Xenos, april 2010