Mark Jan Smit
Kortgeleden zijn de winnaars van de Nobelprijzen van 2010 bekendgemaakt. Deze gelegenheid werd gebruikt voor een 'fraai' staaltje anticommunisme bij de toekenning van de Nobelprijzen voor literatuur en vrede. De media speelden hierin een belangrijk rol door dit nog eens te versterken.
De Nobelprijs voor de literatuur ging dit jaar naar de Peruaan Mario Vargas Llosa. Deze schrijver werd op het NOS-journaal van 20.00 uur op 7 oktober jl. geprezen om zijn veelzijdige en maatschappelijk betrokken oeuvre. De reportage besloot met een uitspraak die Vargas Llosa onlangs gedaan heeft, dat het Venezuela van Hugo Chávez een communistische dictatuur dreigt te worden. Omdat net was bekendgemaakt dat aan deze schrijver de Nobelprijs voor de literatuur was toegekend, krijgt deze uitspraak een extra lading. Het feit dat dit onzin is, Chávez is immers geen communist, doet dan niet meer ter zake.
Een dag later was het de beurt aan de Nobelprijs voor de vrede. Deze ging naar de Chinese 'dissident' Liu Xiaobo. Liu, die gevangen zit in China, wordt geprezen als 'voorvechter van de fundamentele mensenrechten in China', aldus het Nobelprijscomité. Het Radio 2 journaal sprak bij het bekend worden van dit nieuws over het communistische China. Sinds wanneer vinden ze China ineens weer communistisch, dacht ik bij mezelf. Maar natuurlijk, als het om het bekritiseren van China gaat, dan is het communistisch. Maar als het om de economische belangen van het Westen in China gaat, dan wordt er met geen woord gerept over een communistisch China.
De toekenning van deze prijzen en de rol van de media in de berichtgeving hierover kan niet worden los gezien van de economische en politieke situatie van dit moment. Het Nobelprijscomité is een bij uitstek westers instrument dat zich voor het karretje van de westerse mogendheden, de VS voorop, laat spannen. Na een minder overtuigende verkiezingsoverwinning van de PSUV van Chávez bij de parlementsverkiezingen onlangs, proberen de westerse landen hem verder in diskrediet te brengen. Daarbij wordt de opmerking van Vargas Llosa dankbaar gebruikt.
China is op weg een grote speler te worden op de wereldmarkt. Het is Japan dit jaar economisch voorbijgestreefd en het is nu de tweede grootste economische macht. De westerse landen zijn enerzijds bang dat zij hun economische posities verliezen aan China, anderzijds zien zij in China's aanhoudende indrukwekkende groei kansen om mee te profiteren. Ze bekritiseren China om zijn vermeende schending van de mensenrechten, hemelen 'dissidenten' op, provoceren China o.a. met het plan om een grote militaire oefening te houden in de Chinese zee, voor de kust van China's belangrijkste steden, dat slechts na felle protesten van China werd afgeblazen.
In dit kader wordt China altijd een communistische dictatuur genoemd. Wanneer het gaat om de economische kansen, over investeringen, over het verplaatsen van multinationals naar China, over het enorme afzetgebied van 1,3 miljard mensen, dan wordt China geprezen als een economisch snel groeiend land met ongekende mogelijkheden.
Het is dus een woordenspel om de beeldvorming te manipuleren. China is een communistische dictatuur wanneer het een bedreiging vormt voor de westerse belangen, en wanneer China de westerse belangen juist dient, wordt het een waardevolle economische partner genoemd. En juist in deze mondiale crisisvan het kapitalisme, nu de westerse economieën onder druk staan en die van China juist groeit, wordt China als een bedreiging gezien en worden alle mogelijkheden aangewend om China in diskrediet te brengen. Vanuit dit oogpunt moet de toekenning van de Nobelprijs voor de vrede aan Liu Xiaobo worden gezien.